Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4876/GB, 31 januari 2020, beroep
Ondertekeningsdatum:31-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4876/GB

Betreft: […]       datum: 31 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.


1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 28 april 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De afwijzing lijkt voornamelijk te zijn gebaseerd op het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM), terwijl de inrichting en de politie positief hebben geadviseerd. Klager is in februari 2019 teruggeplaatst uit de z.b.b.i., maar sindsdien is enige tijd verstreken. Klager is alweer gepromoveerd. Hij zet zich dus in voor een geslaagde terugkeer in de maatschappij. Er is sprake van een lange straf en een kort strafrestant. Onder de huidige wetgeving is plaatsing in een z.b.b.i. mogelijk gedurende de laatste zes maanden van een gevangenisstraf. Na zijn terugplaatsing heeft klager eenmaal algemeen verlof genoten, dat zonder incidenten is verlopen.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers vorige plaatsing in een z.b.b.i. is beëindigd vanwege diverse overtredingen. Hij heeft daarna onder begeleiding algemeen verlof voor de duur van acht uur genoten. Het OM heeft negatief geadviseerd, onder meer omdat klagers recidiverisico als hoog wordt ingeschat en hij onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van afspraken. Klager heeft het delict waarvoor hij nu gedetineerd is, gepleegd tijdens zijn proeftijd. Hij heeft behoefte aan structuur en duidelijkheid. Plaatsing in een z.b.b.i. vraagt te veel verantwoordelijkheid van hem.

4.         De beoordeling
4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
-           die zijn gepromoveerd.
4.2.      Uit klagers registratiekaart blijkt dat de einddatum van zijn detentie op dit moment is bepaald op 23 december 2022, doordat uitstel of afstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling is gevorderd. Zijn strafrestant bedraagt daardoor meer dan zes maanden. Hij komt reeds hierom op dit moment niet in aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. Hoewel de beroepscommissie om deze reden dus niet toekomt aan een beoordeling van het beroep met inachtneming van het door het OM uitgebrachte advies, hecht zij er wel aan op te merken dat in dit advies wordt vooruitgelopen op nog niet in werking getreden wetgeving. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 31 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven