Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5022/GB, 22 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5022/GB

Betreft:            […]       datum: 22 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Greven, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein ongegrond verklaard.

2.         De feiten
Klager is sinds 23 oktober 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de p.i. Arnhem. Op 27 maart 2019 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Nieuwegein.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is overgeplaatst vanwege groepsvorming en omdat hij een medegedetineerde onder druk zou zetten. Niet is gebleken dat de groep Antilliaanse mannen met wie klager optrok, zorgde voor overlast. Uit het selectieadvies blijkt juist dat klager vriendelijk en correct communiceerde. De beschuldiging dat hij een medegedetineerde onder druk zou zetten, komt slechts van één persoon. Het kan niet zo zijn dat klager door die enkele verklaring de rest van zijn (langdurige) detentie op grote afstand van zijn familie moet doorbrengen. Zijn vriendin heeft weinig geld om op bezoek komen. Zij staat onder bewind en ontvangt slechts € 40,= reisgeld per maand. Een retourtje naar de p.i. Nieuwegein kost haar, als ze zonder haar dochtertje gaat, al € 28,74. Het uitgangspunt van artikel 25 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regelging) is dat een gedetineerde zo dicht mogelijk bij zijn woonplaats wordt geplaatst. Als terugplaatsing in de p.i. Arnhem niet mogelijk is, wil klager graag overgeplaatst worden naar de p.i. Achterhoek te Zutphen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is uit de p.i. Arnhem geplaatst, omdat hem ernstige verwijten werden gemaakt. Hij zou een medegedetineerde onder druk hebben gezet, vlak voordat deze op verlof zou gaan. De medegedetineerde is toen overgeplaatst naar een andere afdeling, waar andere medegedetineerden hem benaderden om hasj en een schietpen in te voeren – steeds in opdracht van klager – om schulden te vereffenen. De medegedetineerde heeft zich onttrokken aan detentie, zich vervolgens gemeld bij de politie en daar te kennen gegeven absoluut niet terug te willen naar de p.i. Arnhem, omdat hij zich daar onveilig voelde. De aantijgingen komen niet denkbeeldig voor. Ook is klager eerder betrapt met een iPhone op zijn cel en hij heeft eerder ook positief gescoord bij een urinecontrole. Klager is overgeplaatst op verzoek van de directeur van de p.i. Arnhem. In bezwaar is navraag gedaan bij de inrichting, waaruit bleek dat klager tot op heden niet welkom is in de p.i. Arnhem. Klagers vriendin komt nog steeds bij hem op bezoek. Er is dus geen sprake van bijzondere omstandigheden (zie RSJ 14 november 2019, R-19/4418/GB).

4.         De beoordeling
4.1.      Klager is overgeplaatst naar de p.i. Nieuwegein, omdat hij een medegedetineerde onder druk zou hebben gezet om na zijn verlof contrabande mee de inrichting in te nemen. Uit het selectieadvies blijkt dat de medegedetineerde dit heeft verklaard, nadat daarover al geruchten rondgingen op de afdeling. De medegedetineerde heeft vervolgens – na een onttrekking – bij de politie gezegd absoluut niet terug te willen naar de p.i. Arnhem. Deze omstandigheden maken de beschuldiging van de medegedetineerde voldoende aannemelijk om een overplaatsing te rechtvaardigen.

4.2.      Klager stelt in beroep dat hij in dat geval naar de p.i. Achterhoek had willen worden overgeplaatst. Over een daartoe strekkend overplaatsingsverzoek heeft de beroepscommissie al geoordeeld in RSJ 14 november 2019, R-19/4418/GB. Anders dan in die zaak, heeft de raadsman nu stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn vriendin € 40,= reisgeld per maand krijgt, terwijl een retourtje naar de inrichting – nog zonder haar dochter – al € 28,74 kost. Weliswaar komt zij op dit moment – veelal met haar dochter – vaker dan eenmaal per maand op bezoek, maar dat betekent dat zij daarvoor haar leefgeld (€ 70,= per week) moet gebruiken. Dat is onwenselijk, zeker nu klager nog een lang strafrestant heeft. Daarbij komt dat de p.i. Achterhoek, anders dan de p.i. Nieuwegein, in het arrondissement ligt waar klager kennelijk zal re-integreren. Gelet op artikel 25, zevende lid, van de Regeling, verdient plaatsing in de p.i. Achterhoek ook daarom de voorkeur. Het is niet duidelijk of er omstandigheden zijn die zich verzetten tegen een overplaatsing.
4.3.      Gelet op het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep wegens een motiveringsgebrek gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 22 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven