nummer: R-19/2797/GM
betreft: [Klager] datum: 16 januari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Roermond, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 december 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2019, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord de raadsvrouw van klager, mr. F.W.M. Hopmans. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Voorts is verschenen […], inrichtingsarts bij de locatie Roermond.
Het derde lid van de beroepscommissie, drs. P.J.M. van Puffelen, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting meegedeeld.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 september 2018, betreft het weigeren om medicinale cannabis te verstrekken aan klager.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager gebruikt momenteel cannabis bloem bedrobinol. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken overwogen dat het gebruik van cannabis niet zal worden toegekend binnen de p.i., omdat zij geen precedent willen scheppen. Het gaat in onderhavige zaak evenwel om een bijzonder geval. Klager lijdt aan een Complex Regionaal Pijn Syndroom (CPRS) en dat is een zeer bijzondere aandoening. Andere medicatie is voor klager geen alternatief, omdat hij zijn pijn blijft houden. Klager heeft veel nadeel ondervonden door het onthouden van cannabis aan klager, omdat hij veel pijn heeft moeten lijden. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Voor het overige wordt aangesloten bij hetgeen is opgenomen in het beroepschrift.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt – kort en zakelijk weergegeven – ingenomen. Er is overwogen aan klager cannabisthee te verstrekken, maar uiteindelijk is hier niet voor gekozen vanwege de praktische onuitvoerbaarheid binnen de p.i. Het bereiden en het toedienen van cannabisthee is namelijk een zeer tijdrovend proces. Dit maakt het gebruikmaken van cannabisthee volstrekt ineffectief. Klager heeft geen gebruik mogen maken van een verdamper, omdat binnen de p.i. geen plaats is voor cannabisgebruik. Daarbij is acht geslagen op de pijnstandaard van het Nederlands Genootschap voor Huisartsen (NHG), waarin is opgenomen dat voor pijnbestrijding door cannabis weinig ruimte bestaat omdat dit wetenschappelijk niet kan worden onderbouwd. Het cannabisgebruik heeft daarnaast een precedentwerking. Er zijn veel gedetineerden met een pijnsyndroom. Als het gebruik van cannabis binnen de p.i. zal worden toegekend aan gedetineerden met een pijnsyndroom, zal het cannabisgebruik een enorme vlucht nemen en is de kans groot dat handel ontstaat binnen de p.i. Dat is een zeer onwenselijke situatie.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat medicinale cannabis geen geregistreerd geneesmiddel is. De wetenschappelijke onderbouwing van de gunstige effecten van cannabis bij chronische klachten is zwak. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het voorschrijven van medicinale cannabis door de behandelend arts niet kan worden afgedwongen. Ondanks het voorgaande, is door de inrichtingsarts in overweging genomen aan klager cannabisthee te verstrekken, maar dat bleek in detentie onhaalbaar. Tegen deze achtergrond kan de weigering van de inrichtingsarts klager medicinale cannabis voor te schrijven niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Hybryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 16 januari 2020.
secretaris voorzitter