Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5295/GB, 21 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5295/GB

Betreft:            […]       datum: 21 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Çimen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 12 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers bezwaarschrift gericht tegen de beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2.         De feiten
Klager is sinds 13 juni 2017 gedetineerd. Hij nam deel aan een p.p.
Op 9 juli 2019 is hij teruggeplaatst in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is op 6 juli 2019, tijdens zijn deelname aan een p.p., slachtoffer geworden van een ernstig geweldsmisdrijf. De directeur kan adviseren deelname aan een p.p. te beëindigen, indien de gedetineerde de voorwaarden overtreedt. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. Het klopt niet dat klager zich mogelijk schuldig zou hebben gemaakt aan verboden wapenbezit. Hij is ontvoerd, beschoten en met wapens op zijn hoofd geslagen, waardoor bloed van hem op deze wapens is aangetroffen. De officier van justitie heeft klager dan ook niet als verdachte aangemerkt.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers straf is geëxecuteerd, dus heeft hij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

4.         De beoordeling
4.1.      Anders dan de Minister stelt, blijkt uit klagers registratiekaart dat hij nog niet in vrijheid is gesteld. Hij kan dan ook in zijn beroep worden ontvangen.
4.2.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.
4.3.      De Minister heeft klagers deelname aan een p.p. beëindigd, omdat hij tijdens zijn deelname aan het p.p. slachtoffer is geworden van een ernstig geweldsmisdrijf. In beroep schrijft klagers raadsvrouw daarover dat klager is ontvoerd, beschoten en met wapens op zijn hoofd geslagen. Zij stelt evenwel dat hij de voorwaarden niet heeft overtreden, dus dat een en ander geen reden kan vormen om klagers deelname aan het p.p. te beëindigen.
4.4.      Het kan in het midden blijven of klager de voorwaarden van zijn p.p. heeft overtreden. Uit de aard en ernst van het – specifiek op klager – gerichte geweldsmisdrijf waarvan hij tijdens zijn deelname aan het p.p. slachtoffer is geworden, volgt dat sprake was van gevaar voor klager. In artikel 4, onder h., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, is bepaald dat verlof om die reden kan worden geweigerd. Dit geldt redelijkerwijs ook voor deelname aan een p.p., dat nog verdergaande vrijheden met zich brengt. Klager was dus niet langer geschikt voor deelname aan een p.p. (artikel 7, derde lid, onder f., van de Pm). Daarbij geldt ook dat voortzetting van klagers deelname aan het p.p. gevaar met zich mee kan brengen voor zijn begeleiders en voor – willekeurige – anderen. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 21 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven