Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4351/GA, 15 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4351/GA

 

betreft:            [klager]            datum: 15 januari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Berkel, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 25 juli 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 november 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Berkel, en namens de p.i. […], jurist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 5 mei 2019, wegens het uitvoeren van onderzoek naar de verstoring van de orde en rust door (de gedetineerden van) klagers afdeling tijdens de dodenherdenking op 4 mei 2019 te 20.00 uur (VU 2019/000756).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was niet betrokken bij de onrust tijdens de dodenherdenking. Klager had immers geen stem. Hij was ziek. Klager zat gewoon tv te kijken. Klager werd wel in de afzonderingscel geplaatst. Uit de geluidsbanden bleek dat klager niet betrokken was bij de onrust. Ten onrechte heeft de beklagcommissie beslist dat de periode van vier dagen niet onredelijk is voor het doen van onderzoek. Een ordemaatregel is slechts gericht op de orde, rust en veiligheid in de inrichting en niet gericht op de maatschappelijke onrust hetgeen is aangevoerd door de directeur. Klager heeft vanaf het begin verklaard dat hij niet heeft meegedaan met het geschreeuw tijdens de dodenherdenking. Klager mocht gedurende de ordemaatregel zijn gewone kleding niet dragen. Het was niet noodzakelijk dat hij zijn kleding niet meer mocht dragen. Klager is gevisiteerd door een vrouw en hij is naakt achtergelaten in de afzonderingscel waarin hij was geplaatst. Als gevolg hiervan heeft de ordemaatregel het karakter van een strafmaatregel gekregen. De oorspronkelijke klacht is gericht tegen de ordemaatregel en dat omvat ook de wijze van het uitvoeren daarvan. De directeur heeft informatie omtrent het incident verstrekt aan anderen. Dat het vervolgens in de strafprocedure van klager naar voren wordt gebracht door de officier van justitie tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is kwalijk en dat schaadt klagers positie in zijn strafzaak. De informatie is ook terecht gekomen in het reclasseringsadvies.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Indien een gedetineerde in een afzonderingscel wordt geplaatst, dan mag diegene zijn eigen kleding niet aanhouden. Dat is in dit geval niet anders geweest. De ordemaatregel is opgelegd, nu uitgezocht moest worden wat er die dag is gebeurd en of sprake was van een vooropgezet plan van (de gedetineerden van) klagers afdeling. Door alle gedetineerden werd verklaard dat zij niet hadden geroepen. Tussen hen wordt echter op een andere wijze met elkaar gecommuniceerd en op die manier wordt veel met elkaar afgestemd. De geluidsopnames van de avond van de dodenherdenking zijn beluisterd. Alle gedetineerden zijn ook gehoord. Uit onderzoek is gebleken dat klager naar alle waarschijnlijkheid niet betrokken is geweest bij de gebeurtenissen. Aan klager is door de directeur een tegemoetkoming aangeboden. De directeur heeft in eerste instantie aan de NCTV gemeld welke gedetineerden in de afzonderingscel zijn geplaatst. Vervolgens heeft de directeur doorgegeven wie daadwerkelijk betrokken waren bij het incident. Dat naderhand informatie in een rapportage is opgenomen welke ter zitting in klagers strafzaak is besproken, kan de directeur niet worden verweten. Dat klager gevisiteerd zou zijn door een vrouw wordt pas in beroep voor het eerst naar voren gebracht en wordt daarnaast niet aannemelijk geacht.

 

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

De beroepscommissie wenst daarbij op te merken dat, hoewel klager het zo kan hebben ervaren, de ordemaatregel niet aan klager is opgelegd als bestraffing, maar met het doel om alle gedetineerden van de afdeling van klager af te zonderen om zo het onderzoek naar de gebeurtenissen mogelijk te maken.

Ten aanzien van hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht omtrent de omstandigheid dat klager gedurende de ordemaatregel zijn gewone kleding niet mocht dragen, merkt de beroepscommissie op dat ingevolge artikel 28 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen de gedetineerde die in een straf- of afzonderingscel wordt geplaatst van rijkswege wordt voorzien van kleding. Voor de stelling dat klager naakt is achtergelaten in zijn cel, acht de beroepscommissie het niet aannemelijk dat hij voor een langere duur dan noodzakelijk was voor het wisselen van de kleding naakt in de afzonderingscel heeft verbleven. Klager heeft voor het eerst in beroep aangevoerd dat hij door een vrouw zou zijn gevisiteerd. Een dergelijke uitbreiding van het oorspronkelijke beklag is in beroep niet mogelijk en zal derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Het beroep zal, gelet op het voorgaande, ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 15 januari 2020.

 

 

    

 

            secretaris        voorzitter

 

 

 

Naar boven