Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4518/GB, 27 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                   

         

nummer:         R-19/4518/GB

 

betreft:            [klager]            datum: 27 december 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Heidanus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor rechtsbescherming, hierna de Minister, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing van 12 april 2019 hem te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichting (PI) Vught ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

2.1.      Klager is op 19 maart 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en ter beschikking gesteld (tbs) met dwangverpleging in verband met een zeer ernstig gewelds- en zedendelict. Klager verbleef van 30 juli 2007 tot 20 september 2016 in de EBI, met een onderbreking van een jaar. Van 2 april 2013 tot 24 februari 2014 verbleef klager in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de PI Vught. Sedert 20 september 2016 verbleef klager ter uitvoering van de tbs met dwangverpleging in FPC Dr. S. van Mesdag (hierna: FPC Van Mesdag). Aan klager is de EVBG-status (Extreem Vlucht- en Beheersgevaarlijk) toegekend. Klager verbleef aldaar op de Zeer Intensieve en Specialistische Zorgafdeling (ZISZ) en in afzondering.

Op 2 juli 2018 is aan klager de longstaystatus toegekend. Op 6 juli 2018 heeft de Minister klager geselecteerd voor de longstayvoorziening van FPC De Pompestichting met een hoog individueel beveiligingsniveau. Klager was sindsdien in afwachting van definitieve plaatsing in de high security longstayvoorziening van FPC De Pompestichting.

 

2.2.      De beroepscommissie heeft op 16 januari 2019 het beroep van klager tegen de beslissing van de Minister tot de plaatsing van klager in de longstayvoorziening van FPC De Pompestichting ongegrond verklaard (RSJ 16 januari 2019, R-18/1389/TB).

De beroepscommissie heeft op 22 maart 2019 in hoger beroep de uitspraak van de beklagrechter bij FPC Van Mesdag bevestigd. De beklagrechter had het beklag van klager tegen de beslissing van 3 april 2018 tot verlenging van de maatregel van afzondering gegrond verklaard (RSJ 22 maart 2019, R-18/1859/TA en R-18/1886/TA).

De voorzitter van de beroepscommissie heeft op 9 april 2019 het verzoek van klager tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van 2 april 2019 tot verlenging van de maatregel van afzondering toegewezen in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie bij FPC Van Mesdag op het klaagschrift (RSJ 9 april 2019, S-19/1420/STA).

 

2.3.      Op 12 april 2019 is klager geselecteerd voor de BPG-afdeling van de PI Vught. Klager is op 15 april 2019 hiernaartoe overgeplaatst. Diezelfde dag heeft de directeur van de PI Vught aan klager een ordemaatregel van 14 dagen op eigen cel/verblijfsruimte opgelegd (art 24, eerste lid, van de Pbw). Aangezien de tenuitvoerlegging van die afzondering op de BPG-afdeling op ernstige bezwaren stuit, heeft de directeur, eveneens op 15 april 2019, in overeenstemming met de selectiefunctionaris besloten klager deze op unit 5 (EBI) te laten ondergaan (art 25 van de Pbw). De plaatsing op unit 5 was in afwachting van klagers plaatsing in de high security longstayvoorziening van FPC De Pompestichting. Op 29 april 2019 zijn voornoemde maatregelen verlengd voor een periode van 14 dagen tot 13 mei 2019.

Op 8 mei 2019 heeft de Minister, na een daartoe strekkend selectieadvies van 2 mei 2019 van de directeur van de PI Vught, klager geselecteerd voor de EBI.

 

2.4.      Op 22 oktober 2019 is klager geplaatst in FPC De Pompestichting.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. FPC Van Mesdag heeft op onaanvaardbare en onrechtmatige wijze de beslissing van de schorsingsvoorzitter van 9 april 2019 genegeerd en omzeild. Op basis van de persoonlijkheid en het gedrag van klager zou er een noodzaak zijn geweest klager uit te plaatsen naar de PI Vught. Dit kan niet de grondslag zijn geweest voor de overplaatsing. De beklagrechter heeft juist geoordeeld dat na tweeënhalf jaar zonder (noemenswaardige) incidenten, het niet kan zijn dat iemand in een dergelijk hoog beveiligde setting in volledige afzondering moet worden gehouden. De kliniek had zonder meer een adequaat ander regime binnen haar instelling kunnen realiseren, maar kiest de gemakkelijke en voor klager meest ingrijpende weg, namelijk een overplaatsing. Kennelijk wordt niet beseft welke impact een dergelijke uitplaatsing op klager heeft en hoe onrechtvaardig het bij hem voelt dat zo snel en makkelijk een rechterlijke uitspraak aan de kant kan worden geschoven. Plaatsing in de PI Vught is onredelijk en onbillijk en onaanvaardbaar. Klager dient gelet op de rechterlijke uitspraken op de juiste afdeling te worden geplaatst en uit afzondering. De overplaatsing is in strijd met artikel 3 EVRM en moet gezien alle omstandigheden als een onmenselijke en vernederende behandeling c.q. detentie of bestraffing worden beschouwd. Klager is geplaatst op een afdeling (EBI) waar hij meer contacten heeft met gedetineerden dan de afgelopen 30 maanden van afzondering en isolatie. Tijdens zijn verblijf in de EBI heeft klager meer ruimte, uitzicht, vrijheid en mogelijkheden dan tijdens zijn afzondering in FPC Van Mesdag. Dit is veelzeggend en dubieus. Dat FPC Van Mesdag klager niet meer op een veilige manier kon verplegen is ook in die context onbegrijpelijk. Klager kan zich zonder afzondering en met andere bewoners probleemloos en correct manifesteren binnen een gesloten setting. Alle hypotheses en veronderstelling over onder andere ontsnappingsgevaar, gedrag en persoonlijkheid, en in het verlengde daarvan de beslissing van de Minister van 22 augustus 2019 zijn onbegrijpelijk, onjuist en ondeugdelijk. Er wordt met klager geleurd en fundamentele beslissingen van de penitentiaire rechters worden genegeerd. Klager verzoekt het beroep op formele en materiële gronden gegrond te verklaren en hem een passende financiële tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De schorsingsvoorzitter heeft bij uitspraak van 9 april 2019 het schorsingsverzoek toegewezen en de beslissing van het hoofd van FPC Van Mesdag van 2 april 2019 tot verlenging van de maatregel van afzondering geschorst in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie. Naar aanleiding van de schorsing heeft FPC Van Mesdag aangegeven dat het zonder afzondering onmogelijk is om klager op een veilige manier te verplegen in afwachting van zijn plaatsing op de high security longstayvoorziening van FPC De Pompestichting. De uitplaatsing was om die reden noodzakelijk. Op grond van zijn persoonlijkheid en gedrag is klager geplaatst op de BPG-afdeling van de PI Vught.

De (voorzitter van de) beroepscommissie heeft zich gebogen over de verlenging van de afzondering in FPC Van Mesdag. Dit staat los van de reden van uitplaatsing van klager, namelijk dat volgens het FPC het zonder afzondering onmogelijk is klager veilig te verplegen. Het FPC Van Mesdag wilde daarom zijn plaatsing in hun instelling beëindigen. De directeur van de PI Vught heeft gemeend dat de plaatsing van klager op de BPG-afdeling op ernstige bezwaren stuit en heeft ordemaatregelen opgelegd. Klager is geplaatst in de EBI. Klager heeft tijdens het horen op 2 mei 2019 aangegeven blij te zijn niet te worden geplaatst op de BPG-afdeling maar in de EBI. Klager heeft tegen zijn plaatsing in de EBI geen beroep ingesteld. Ook heeft hij aangegeven dat als hij moet wachten op een plek in de TBS, dit net zo goed kan in de EBI. Nu het verblijf in afzondering in FPC Van Mesdag niet verder verlengd mocht worden en er geen mogelijkheden waren klager veilig te verplegen, is het niet onredelijk klager tijdelijk uit te plaatsen in afwachting van een plek in de high security longstayvoorziening. Het besluit tot plaatsing op de BPG-afdeling is nimmer geëffectueerd. Klager heeft derhalve geen belang bij het beroep. De Minister meent derhalve dat klager niet-ontvankelijk in zijn beroep moet worden verklaard.

 

4.         De beoordeling

Het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister klager te selecteren voor de BPG-afdeling van de PI Vught. Uit de door de Minister gegeven toelichting blijkt dat klager nimmer op de BPG-afdeling heeft verbleven. Op grond van een ordemaatregel van de directeur van de PI Vught en later door een selectiebeslissing van de Minister verbleef klager feitelijk in de EBI van de PI Vught. Sinds 22 oktober 2019 verblijft hij in FPC De Pompestichting. Nu klager in zijn beroepschrift verzoekt om een financiële tegemoetkoming, behoudt klager een belang bij een beslissing op het beroep. Klager kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.

De beroepscommissie is van oordeel dat ten aanzien van klager in de Pbw noch in de Wet forensische zorg (Wfz) een wettelijke grondslag kan worden gevonden voor zijn overplaatsing vanuit FPC Van Mesdag naar de BPG-afdeling van de PI Vught. In de beslissing van de Minister van 8 mei 2019, waarbij klager is geselecteerd voor de EBI, wordt, zonder verdere toelichting, gesteld dat de selectie van klager voor de BPG-afdeling is geschied als passant TBS ter herselectie. Voor zover daarmee wordt gedoeld op de bepalingen van artikel 6.3 Wfz of artikel 15 in verbinding met artikel 9, tweede lid, onder f, van de Pbw, kan een beroep op deze wettelijke grondslag niet slagen. Er is geen sprake van een situatie waarvoor deze bepalingen zijn bedoeld, namelijk forensische patiënten die een gevangenisstraf hebben uitgezeten en bij wie de termijn van terbeschikkingstelling aansluitend aanvangt en in afwachting van selectie voor een geschikte tbs-instelling worden geplaatst in een huis van bewaring of gevangenis (Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr 3, p. 22 e.v.). Klagers terbeschikkingstelling en behandeling was reeds aangevangen. Evenmin is sprake van een situatie waarbij, bijvoorbeeld vanwege het plegen van een nieuw strafbaar feit, de terbeschikkingstelling moet worden onderbroken en klager om die reden en op basis van een andere insluitingstitel in een penitentiaire inrichting dient te verblijven. De bestreden beslissing is derhalve in strijd met de wet genomen. Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard en de beslissing zal worden vernietigd.

Nu klager feitelijk niet op de BPG-afdeling heeft verbleven, ziet de beroepscommissie geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris op 27 december 2019

 

 

 

 

 

 

 

                        secretaris                                                       voorzitter

 

 

 

Naar boven