nummer: R-19/4336/TA
betreft: [klager] datum: 16 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 23 juli 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de instelling, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.A.W. Dekker, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling de heer […], hoofd behandeling. Als toehoorder was aanwezig de heer […]. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de klachten en de uitspraak van de beklagrechter
De klachten zijn gericht tegen, zo begrijpt de beroepscommissie, de gestelde omstandigheid dat aan klager, ondanks het verzoek daartoe, op 27 april 2019 geen ibuprofen is verstrekt (K-2019-138 en K-2019-139). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – samengevat – als volgt toegelicht. Op 23 april 2019 heeft klager een kuitblessure opgelopen. Op 27 april 2019 had hij dermate veel last van zijn kuit, dat hij meermaals heeft gevraagd om ibuprofen. Het nachthoofd weigerde echter langs te komen, omdat hij geen tijd had. Betwijfeld wordt of de overwegingen van het nachthoofd dat klager die dag al gezien was door een fysiotherapeut en er geen zorgen waren over het herstelproces, aan klager zijn medegedeeld. Het staflid heeft ervoor gekozen klager zorg te onthouden door te zeggen dat het nachthoofd geen tijd had. De huisarts heeft aan klager medegedeeld dat hij bij pijn om ibuprofen kon vragen bij een staflid. Twee personeelsleden hebben ook contact gehad met de huisarts. In dat gesprek is klagers stelling bevestigd. Het voorgaande kan aan de twee betreffende personeelsleden en de huisarts worden nagevraagd.
Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – samengevat – als volgt toegelicht.
Ibuprofen mag, anders dan paracetamol, niet worden verstrekt als dat niet is voorgeschreven. Het proces is zo ingericht dat op het moment dat een geneeskundige medicatie voorschrijft, de apotheek hier een melding van krijgt en de medicatie vervolgens in bakjes binnenkomt op de afdeling. Op het moment dat de medicatie wordt verstrekt, moet voor verstrekking worden afgetekend. In het geval van klager is de ibuprofen niet voorgeschreven. Het bestaan van een dergelijke afspraak stond niet vermeld op de deellijst en ook niet in het medisch dossier. Het nachthoofd mag niet zelf medicatie voorschrijven. Bij vragen over medicatieverstrekking neemt het nachthoofd telefonisch contact op met de voor- en/of achterwacht. Kortom, niet gebleken is dat ibuprofen was voorgeschreven en daarom mocht het ook niet worden verstrekt.
3. De beoordeling
Klager heeft de beroepscommissie verzocht nadere informatie op te vragen bij de huisarts en de twee personeelsleden die telefonisch contact hebben gehad met de huisarts met betrekking tot de verstrekking van ibuprofen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een (vermeende) schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk kunnen worden aangemerkt en inhoudelijk beoordeeld. Als wordt vastgesteld dat geen sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht, maar dat het gaat om de wijze van het betrachten van die zorgplicht, dient de klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in het beklag. De enkele stelling dat sprake is van een schending van een recht door het niet betrachten van een zorgplicht, biedt op zichzelf genomen geen deugdelijke grondslag voor ontvankelijkheid van het beklag. Er dient daadwerkelijk sprake te zijn van het niet betrachten van de zorgplicht. Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Bvt heeft klager recht op medische verzorging door een aan de instelling verbonden arts. In het vierde lid onder a is bepaald dat de instelling zorgdraagt voor verstrekking van medicijnen die zijn voorgeschreven door de aan de instelling verbonden arts. Het niet betrachten van een zorgplicht kan daarom alleen sprake zijn als medicatie die wel is voorgeschreven, niet wordt verstrekt. Namens het hoofd van de instelling is verklaard dat ibuprofen alleen op recept van een arts via de apotheker wordt verstrekt. In het geval van klager maakte zijn medisch dossier daarvan geen melding. In dit geval is daarom geen sprake van het niet verstrekken van een bij recept voorgeschreven medicijn. Ook in het geval klager mondeling is toegezegd desgewenst om ibuprofen te mogen vragen, had die medicatie niet zonder schriftelijk voorschrift verstrekt mogen worden. Er is dan ook geen sprake van het niet betrachten van de zorgplicht. Het beklag is gericht tegen de wijze van betrachten van een zorgplicht en daardoor niet-ontvankelijk. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 16 december 2019.
secretaris voorzitter