nummer: R-19/3973/TB
betreft: [klager] datum: 16 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. O.O. van der Lee, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 11 juni 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 29 november 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. O.O. van der Lee, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek om hem vanuit FPC Veldzicht te Balkbrug over te plaatsen naar een andere tbs-instelling niet zijnde een vreemdelingen-voorziening, bij voorkeur FPC Oostvaarderskliniek te Almere, afgewezen.
2. De feiten
Klager is aanvankelijk ter beschikking gesteld (tbs) met voorwaarden. Vervolgens is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak klagers tbs met voorwaarden omgezet in een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 13 juni 2017 is klager geplaatst in de vreemdelingenvoorziening FPC Veldzicht te Balkbrug. Bij beschikking van 20 juli 2018 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is klagers vergunning tot verblijf ingetrokken, een inreisverbod voor tien jaar uitgevaardigd en is klager tot ongewenst vreemdeling verklaard. Het hiertegen door klager gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 januari 2019 ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Bij beslissing van 2 april 2019 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst en bepaald dat klager niet kan worden uitgezet totdat beslist is op het beroep. Klager heeft op 5 juni 2019 verzocht om hem over te plaatsen naar een andere tbs-instelling, niet zijnde een vreemdelingenvoorziening. Verweerder heeft dit verzoek op 11 juni 2019 afgewezen. Klager is op 4 november 2019 overgeplaatst naar de vreemdelingen-voorziening van de Pompestichting te Nijmegen.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Verzocht wordt om de behandeling van het beroep aan te houden totdat de rechtbank heeft beslist op het beroep van klager tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit tot ongewenstverklaring. Indien klager geen ongewenst vreemdeling meer is verandert dit alles. Er is sprake van een verbetering van klagers ziektebeeld. Hij is goed ingesteld op anti-psychotische medicatie en functioneert goed en stabiel. Er zijn twijfels gerezen over de diagnose schizofrenie. In FPC Veldzicht verkeerde klagers behandeling in een impasse. Omdat klagers verblijfsrechten waren ingetrokken, is ingezet op resocialisatie door terugkeer naar Marokko en gezocht naar een passende voorziening daar. Inmiddels is duidelijk dat voor klagers chronische problematiek geen passende voorziening voorhanden is in Marokko, waar slechts tijdelijke zorg mogelijk is. Er gebeurt momenteel niets. Er wordt slechts afgewacht. Vanuit een resocialisatievoorziening in Nederland kan klager vrij gemakkelijk worden gemonitord/gecontroleerd. Inhoudelijk is er een reden om voor klager een uitzondering te maken op het beleidskader. De brief van 18 maart 2019 van FPC Veldzicht geeft aan dat repatriëring/resocialisatie van klager in Marokko niet mogelijk is. Naar een passende zorgvoorziening is specifiek met betrekking tot klager onderzoek ingesteld door een zeer deskundig maatschappelijk werker/individueel begeleider van FPC Veldzicht. Er is een enorm probleem tussen Nederland en Marokko. Het gaat klager erom dat hij kan resocialiseren. Zijn familie woont dichtbij FPC Oostvaarderskliniek. In Nijmegen gaat het beter met klager. Hij kijkt goed uit zijn ogen, is goed ingesteld op medicatie en goed te monitoren. Het bevalt klager beter in Nijmegen. Het raam van zijn verblijfsruimte kan open. Hij mag wandelen op het terrein dat zo groot is als een voetbalveld. Hij is niet telkens afhankelijk van de sociotherapeuten. De afdeling is ruimer en er is meer mogelijk. Klager heeft wel beroep ingesteld tegen de beslissing om hem per 4 november 2019 in Nijmegen te plaatsen. Dit beroep is gericht tegen de plaatsing in de vreemdelingenvoorziening en niet tegen de plaatsing in de Pompestichting. Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Bij uitspraak van 2 april 2019 heeft de voorzieningenrechter niet het primaire besluit van 20 juli 2018 tot intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod geschorst. Er is geen rechtmatigheidsoordeel gegeven door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft enkel het besluit van 30 januari 2019 geschorst omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepszaak zich leent voor afdoening door een meervoudige kamer. Klager kan alleen niet worden uitgezet totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. De schorsing leidt niet tot herleving van de verblijfsvergunning. Klager is nog steeds tot ongewenst vreemdeling verklaard. Met de plaatsing van klager in de vreemdelingenvoorziening van FPC Veldzicht is voldaan aan het Beleidskader plaatsing TBS dwang. Verzocht wordt om het verzoek om aanhouding af te wijzen. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart wordt alles anders en zal, als de ongewenstverklaring wordt ingetrokken, een nieuwe plaatsingsbeslissing worden genomen en klager alsnog in een reguliere instelling worden geplaatst.
Alleen uitzonderlijke omstandigheden kunnen een afwijking van het plaatsingsbeleid rechtvaardigen, zie RSJ 18 oktober 2017, 17/2495/TB.
Hiervan is geen sprake. De impasse die beschreven wordt in de brief van 18 maart 2019 heeft te maken met de opvang in het land van herkomst en wil niet zeggen dat terugkeer/behandeling van klager naar/in Marokko onmogelijk is. Er zijn nog geen concrete stappen gezet omdat klager zijn ongewenstverklaring heeft aangevochten. Terugkeer/behandeling van een verpleegde in Marokko is lastig omdat geen blijvend toezicht kan worden geboden. Geen informatie is beschikbaar over personen die zijn teruggekeerd. In zijn algemeenheid is repatriëring naar Marokko moeilijk, maar er dient nog gekeken te worden naar klagers specifieke geval. Of repatriëring naar Marokko blijvend onmogelijk is, is iets voor de toekomst. Er zijn geen behandelinhoudelijke argumenten voor overplaatsing van klager naar een reguliere tbs-instelling en er zijn geen redenen om af te wijken van het geldende plaatsingsbeleid.
4. De beoordeling
Klagers raadsman heeft verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op klagers beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van 20 juli 2018 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waarbij klagers vergunning tot verblijf is ingetrokken, een inreisverbod voor tien jaar is uitgevaardigd en klager tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Nu door de vertegenwoordiger van de Minister ter zitting van de beroepscommissie is verklaard dat bij een gegrondverklaring van het beroep en een eventuele intrekking van het primaire besluit van 20 juli 2018 een nieuwe plaatsingsbeslissing zal worden genomen en klager alsnog in een reguliere tbs instelling zal worden geplaatst, ziet de beroepscommissie geen reden om de uitspraak van de rechtbank af te wachten. Zij wijst het verzoek om aanhouding af. Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in zijn overwegingen te betrekken: a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt; b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling. Uitgangspunt van het ten tijde van de bestreden beslissing van toepassing zijnde Beleidskader plaatsing TBS dwang van 13 juli 2018 is dat de ter beschikking gestelde die behoort tot de doelgroep ongewenste vreemdelingen wordt geplaatst met inachtneming van het Beleidskader repatriëring vreemdelingen in de tbs van januari 2013. In dit Beleidskader is het volgende uitgangspunt opgenomen: ‘Vreemdelingen in tbs-instellingen die geen rechtmatig verblijf hebben c.q. ongewenst zijn verklaard, krijgen een op hun situatie toegesneden behandeling, die is gericht op terugkeer naar het land van herkomst. Resocialisatieverlof en terugkeer in de Nederlandse samenleving [zijn] niet toegestaan. Conform het VRIS (Vreemdelingen in de strafrechtsketen) protocol wordt deze groep bij voorkeur in één daartoe gespecialiseerde instelling geplaatst, totdat een mogelijkheid is gevonden tot repatriëring naar het land van herkomst’.
In onder meer RSJ 18 oktober 2017, 17/2495/TB heeft de beroepscommissie eerder overwogen dat een dergelijk beleid – in deze zaak is een nieuwere maar vrijwel gelijkluidende versie van het Beleidskader van toepassing – als uitgangspunt dient te gelden. Indien echter sprake is van uitzonderlijke omstandigheden moet van dit uitgangspunt kunnen worden afgeweken. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 2 april 2019 – op de grond dat klagers beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn tegen het besluit van 20 juli 2018 gerichte bezwaar in verband met verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer is aangehouden – het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit (van 30 januari 2019) geschorst totdat op het beroep uitspraak is gedaan. Zoals de beroepscommissie bekend is en ook uit een bij de stukken gevoegde brief van FPC Veldzicht van 18 maart 2019 naar voren komt, is er momenteel sprake van een impasse wat betreft de opvang in Marokko van tbs gestelden met alleen de Marokkaanse nationaliteit die in Nederland ongewenst zijn verklaard en die kampen met chronische psychiatrische problematiek. Het ontbreken van een opvangmogelijkheid in het land van herkomst leidt bij een ongewenst verklaarde tbs gestelde als klager tot het voortduren van diens plaatsing in een vreemdelingenvoorziening zonder resocialisatieverlof en zonder uitzicht op terugkeer in de Nederlandse samenleving. Hoe in het algemeen uit de geschetste patstelling voor deze categorie tbs-gestelden – niet kunnen terugkeren naar Marokko én geen uitzicht op resocialisatie in Nederland – te geraken is primair een beleidsvraagstuk dat door de politiek moet worden opgelost. Het is niet aan de beroepscommissie om daarover in deze zaak een oordeel te geven. Uit de stukken en de behandeling ter zitting van klagers beroep volgt dat voor de opvang in een passende vervolgvoorziening in het specifieke geval van klager nog geen concrete stappen konden worden gezet. De vertegenwoordiger van de Minister heeft ter zitting verklaard dat de uitspraak op klagers beroep over de ongewenstverklaring zal worden afgewacht voordat verder zal worden gekeken naar de (on)mogelijkheid van behandeling/resocialisatie van klager in Marokko of Nederland. Mocht de ongewenstverklaring uiteindelijk worden teruggedraaid, dan zal een nieuwe plaatsingsbeslissing worden genomen. De beroepscommissie is van oordeel dat bovenvermelde omstandigheden bijzonder zijn maar nog niet als zo uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, dat klager in weerwil van diens ongewenstverklaring moet worden geplaatst op een reguliere behandelafdeling waar naar resocialisatie in Nederland wordt toegewerkt. Van belang hierbij is, naast klagers ongewenstverklaring waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan, dat op basis van de namens de Minister verstrekte informatie nog niet kan worden aangenomen dat een uitzetting van klager naar het land van herkomst ook in de (nabije) toekomst niet mogelijk is. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 december 2019.
secretaris voorzitter