nummer: R-19/3183/GA
betreft: [klager] datum: 16 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 februari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. D. Bektesevic om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. klagers overplaatsingen naar andere afdelingen vanwege dreiging dan wel provocatie door medegedetineerden (IJ-2018-000768) en
b. het niet tijdig verstrekken van kleding aan klager (IJ-2018-000769). De beklagrechter heeft het beklag onder a. en b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt, ten aanzien van het beklag onder a., als volgt toegelicht. Klager heeft in de p.i. van meet af aan aangegeven dat hij geprovoceerd werd door twee medegedetineerden. Deze provocaties en dreigingen hadden volgens klager te maken met zijn (etnische) achtergrond. Mede door de interne overplaatsingen voelde klager zich niet beschermd tegen deze provocatie en dreiging. De overplaatsingen hebben geleid tot een onveilige situatie volgens klager. Ook op het moment dat klager een etage hoger werd geplaatst dan de twee desbetreffende medegedetineerden, konden zij naar hem toekomen, nu er volgens klager een mogelijkheid was om van de begane grond naar de eerste etage te komen. Daarnaast kreeg klager een kamer met een stapelbed toegewezen waardoor hij geen fysiotherapeutische oefeningen meer kon doen. De fysiotherapeut had hem namelijk aangeraden om deze oefeningen, waarbij hij ook moest staan, te doen op zijn bed. Klager is van mening dat door de overplaatsingen zijn veiligheid niet is gewaarborgd door de directeur, terwijl zijn gezondheid daardoor ook schade heeft opgelopen, althans zijn herstel vertraging heeft opgelopen. Verzocht wordt daarom om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van € 10,= per dag voor de periode van 16 juli 2018 tot en met 2 september 2018. Met betrekking tot het beklag onder b. is het volgende aangevoerd. Klager stelt op zijn tweede verzoek kleding te hebben gekregen, maar dat betrof slechts zomerkleding. Wanneer hem precies warmere kleding is gegeven, kan hij niet meer terughalen. Klager stelt dat dit in elk geval één maand na het verzoek geweest moet zijn. Het werd buiten steeds kouder, waardoor de noodzaak voor warme kleding groter werd. Tijdens het rogatoire verhoor van 23 november 2018 heeft klager aangegeven dat hij soms niet ging luchten en de hele dag op cel verbleef, omdat hij het zo koud had. Klager vindt de termijn waarna kleding is verstrekt onredelijk. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van € 10,= per dag voor een periode van dertig dagen. Klager heeft aangegeven dat hij zijn beroep graag mondeling zou willen toelichten om uit te leggen wat er allemaal gebeurd is De directeur persisteert bij wat er is aangevoerd tegenover de beklagrechter.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling toe te mogen lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
Ten aanzien van het beklag onder a. stelt de beroepscommissie het volgende vast. Klager is binnengekomen op de inkomstenafdeling en is vervolgens op afdeling G geplaatst. Nadat klager had aangegeven dat hij hier geprovoceerd werd door twee medegedetineerden, waardoor hij zich niet meer veilig voelde, is klager tijdelijk naar afdeling F overgeplaatst totdat er een lege cel beschikbaar kwam op de afdeling H. Klagers klacht is meteen serieus genomen door de directeur en er is direct naar gehandeld door klager over te plaatsen naar een andere afdeling. De interne overplaatsingen waren dan ook in het belang van klager. Klagers stelling dat juist de overplaatsingen tot een onveilige situatie hebben geleid, is niet aannemelijk geworden. Ook achteraf bezien zijn er geen conflicten meer geweest tussen klager en de twee andere gedetineerden, wat bevestigt dat de door de directeur getroffen maatregelen afdoende zijn geweest. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur voldoende inspanningen heeft geleverd om klagers veiligheid binnen de inrichting te waarborgen. Klager heeft voor het eerst in beroep aangevoerd dat hij schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, althans dat zijn herstel vertraging heeft opgelopen, doordat hij is overgeplaatst naar een kamer met een stapelbed. Een dergelijke uitbreiding van het oorspronkelijke beklag is niet mogelijk en deze zal derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie dat klager zich niet meer kan herinneren wanneer precies aan hem warmere kleding is verstrekt. Zijn stelling dat het in ieder geval één maand na zij verzoek moet zijn geweest, is niet onderbouwd, waardoor dit onvoldoende is komen vast te staan. Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 16 december 2019.
secretaris voorzitter