Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5390/GB, 9 december 2019, beroep
Ondertekeningsdatum:09-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5390/GB

Betreft:            [klager]            datum: 9 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 27 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaar van klaagster gericht tegen de oproep zich op 11 december 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klaagster is op 20 december 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen. Bij brief van 16 januari 2019 is klaagster voor het eerst opgeroepen zich op 15 februari 2019 te melden in de p.i. Zwolle. Op 23 januari 2019 is namens klaagster een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemd besluit, waarop uitstel is verleend tot 20 augustus 2019. Op 15 augustus 2019 is (zo begrijpt de beroepscommissie) verzocht om uitstel. Dit verzoek is op 19 augustus 2019 afgewezen. Op 21 augustus 2019 is klaagster opgenomen in de arrestatieplanning en op 23 augustus 2019 is zij van die planning verwijderd. Op 23 augustus 2019 is klaagster opgeroepen zich op 20 september 2019 in de inrichting te melden. Op 29 augustus 2019 heeft klaagster vanwege haar psychische gesteldheid bezwaar ingediend en is de medisch adviseur aangeschreven. Op 22 oktober 2019 heeft de medisch adviseur advies uitgebracht en op 23 oktober 2019 is klaagster opgeroepen zich te melden in de p.i. Zwolle op 11 december 2019. Het bezwaarschrift gericht tegen die beslissing is op 27 november 2019 ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is onderhavig beroep gericht.

3.         De standpunten

3.1.      Door klaagster is het beroep als volgt toegelicht.

De beslissing ten aanzien van de detentiegeschiktheid van klaagster, op basis van het advies van de medisch adviseur van 27 november 2019, is niet juist. Bij de omschreven informatiebronnen mist een brief van klaagsters psycholoog van 28 oktober 2019, die cruciale informatie bevat over haar psychische gesteldheid. Daarbij heeft klaagster grote twijfels of alle medische informatie is aangekomen bij de medisch adviseur, nu ook een brief van haar psycholoog van 29 augustus 2019 mist. In de bezwaarprocedure heeft klaagster daarom verzocht om toezending van het gehele dossier, inclusief het medische deel. In het advies van de medisch adviseur wordt verwezen naar een brief van de huisarts van 11 oktober 2019. Deze brief is echter niet door klaagster zelf verstuurd en omdat klaagster niet beschikt over haar medisch dossier, weet zij niet of de medisch adviseur de juiste informatie heeft gekregen. Klaagster verwijst voor de huidige stand van zaken naar een brief van de psycholoog van 28 oktober 2019 die het besluit vanuit psychologisch oogpunt (kort gezegd) onverantwoord vindt. Vrijdag 29 november 2019 heeft klaagster weer een psychose voor lange duur gehad. Op 2 december 2019 zullen haar artsen haar medische gesteldheid opnieuw bespreken. Klaagster verzoekt om een nieuw onderzoek naar haar detentie(on)geschiktheid, waarbij alle informatie wordt meegenomen.

Op 5 december 2019 heeft klaagster hieraan (samengevat) schriftelijk toegevoegd dat haar situatie buitengewoon complex is. Dit is vooral terug te voeren op haar psychische gesteldheid, waarvoor zij ook in behandeling is bij een GZ-psycholoog en waarvoor zij geregeld haar huisarts bezoekt. In haar beroep wordt klaagster gesteund door haar GZ-psycholoog en haar huisarts, omdat zij afgelopen vrijdag een psychose heeft gehad met een katatoon beeld. Klaagster heeft angsten voor alles wat met justitie te maken heeft, omdat zij op 22 augustus 2019 ten onrechte is opgehaald door de politie. Haar melddatum komst steeds dichterbij terwijl klaagster echt niet geschikt is voor detentie. Klaagster benadrukt dat haar behandelend artsen diverse keren hebben uitgesproken dat klaagster detentieongeschikt is en dat detentie psychische gevolgen met zich mee zal brengen. Klaagster ervaart dit alles als een foltering.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Bij besluit van 16 januari 2019 is klaagster opgeroepen zich op 15 februari 2019 te melden in de p.i. Zwolle. Op 23 januari 2019 heeft de advocaat van klaagster een bezwaarschrift ingediend wegens gezinsproblematiek. Bij besluit van 11 februari 2019 is uitstel verleend tot 20 augustus 2019. Op 15 augustus 2019 is opnieuw bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 februari 2019, waarin klaagster aangeeft dat zij detentieongeschikt is. Dit bezwaarschrift is op 19 augustus 2019 ongegrond verklaard en op 21 augustus 2019 is klaagster opgenomen in de arrestatieplanning. Op 23 augustus 2019 is klaagster van de arrestatieplanning afgehaald en is zij per brief opgeroepen zich op 20 september 2019 te melden. Op 29 augustus 2019 heeft klaagster wederom bezwaar gemaakt, nu in verband met haar medische gesteldheid. Op 12 september 2019 is het medisch dossier van klaagster doorgestuurd naar de medisch adviseur met het verzoek onderzoek in te stellen naar haar detentie(on)geschiktheid. Op 22 oktober 2019 heeft de medisch adviseur te kennen gegeven dat klaagster detentiegeschikt wordt geacht. Het is niet aan de Minister om te oordelen over de totstandkoming van dat advies. Klaagster wordt geadviseerd haar medische gegevens mee te nemen naar de inrichting en in de inrichting zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een psycholoog. De noodzaak tot tenuitvoerlegging van de opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf, waarmee klaagster sinds december 2018 bekend is, staat voorop.

4.         De beoordeling

4.1.      Klaagster heeft beroep ingesteld omdat zij (kort gezegd) meent dat het advies van de medisch adviseur, dat ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing, niet is gebaseerd op alle beschikbare en actuele informatie voor wat betreft haar psychische gesteldheid. Zij verzoekt om een nieuw onderzoek naar haar detentie(on)geschiktheid. 

4.2.      De beroepscommissie stelt inderdaad vast dat de medisch adviseur in haar advies niet alle stukken heeft betrokken waarnaar klaagster in haar beroepschrift verwijst en die zij in de beroepsprocedure heeft overgelegd. Voornoemde omstandigheden vormen echter onvoldoende aanleiding om aan het medisch oordeel ten aanzien van klaagsters detentie(on)geschiktheid te twijfelen en de Minister mocht dan ook uitgaan van de inhoud van het advies van de medisch adviseur.

4.3.      Uit het advies volgt dat het advies is gebaseerd op een drietal bronnen op basis waarvan de medisch adviseur heeft geconcludeerd dat klaagster al jaren bekend is met diverse psychische problemen. De behandeling daarvan kan volgens de medisch adviseur worden overgenomen binnen detentie. Klaagster dient dan ook als detentiegeschikt te worden aangemerkt.

4.4.      Hoewel op basis van het dossier voldoende gebleken is dat klaagster kampt met de nodige psychische problematiek waarvoor zij ook in detentie behandeld dient te worden, kan de bestreden beslissing gelet op het advies van de medisch adviseur niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 9 december 2019.

            secretaris        voorzitter

Naar boven