Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3754/GM, 29 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                   

                                                     

nummer:         R-19/3754/GM

betreft:            [klager]            datum: 29 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 1 mei 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klagers raadsman, mr. V. Poelmeijer, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Het derde lid van de beroepscommissie, drs. K.M.P.A.M. Habryka, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. Als toehoorder waren aanwezig [...], lid van de Raad, en [...], secretaris bij de Afdeling rechtspraak van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 maart 2019, betreft het niet serieus nemen van klagers klachten voorafgaand aan zijn operatie.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. De klacht ziet op het handelen van de inrichtingsarts in aanloop naar de operatie. Klager heeft vaak kenbaar gemaakt in toenemende mate pijn te ervaren en een extra matras en pijnmedicatie nodig te hebben. Eerder heeft klager een conflict gehad omdat een medewerker insinueerde dat klager ‘het deed voor de medicatie’. Hij had echter op dat moment zoveel pijn, dat hij gebruik maakte van een rolstoel omdat lopen lastig was. Een dergelijke opmerking viel dus niet goed bij klager. Ook betreurde klager dat de operatie werd uitgesteld. De klacht van klager gaat er vooral over dat hij kort vóór het weekend verkoudheidsklachten zoals hoesten en snotteren en keelklachten had en dat de medische dienst weigerde hem hiervoor medicatie te verstrekken. Klager heeft van alles geprobeerd: huis-, tuin- en keukenmiddeltjes, maar de klachten hielden aan. De door klager verzochte medicatie, neusspray en codeïne, zijn normaliter buiten vrij verkrijgbaar. Klager werd door de medische dienst weggestuurd met het advies het even aan te kijken. Klager had het gevoel niet serieus te zijn genomen. Na het weekend is klager gezien door de huisarts. Toen bleek ook dat klager de volgende dag geopereerd zou worden. De arts in het ziekenhuis heeft in verband met de verkoudheidsklachten van klager besloten de operatie niet door te laten gaan vanwege het grotere risico op complicaties. Na terugkomst in de inrichting is klager gezien en is hem antibiotica verstrekt. Klager wist niet wanneer de operatie zou plaatsvinden en kon er dus ook niet op anticiperen. Klager meent dat de medische dienst zich actiever had moeten opstellen. De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager voelt zich niet serieus genomen omdat de inrichtingsarts hem op 11 februari 2019 geen medicatie heeft voorgeschreven en hij niet is beoordeeld naar aanleiding van zijn hoestklachten. Op grond van de bevindingen van de justitieel verpleegkundige werden de klachten door de inrichtingsarts geduid als griepachtige klachten, waarbij een afwachtend beleid gerechtvaardigd is. Helaas is naar aanleiding van deze hoestklachten zijn voor 12 februari 2019 geplande operatie geannuleerd. Op 13 februari 2019 is klager alsnog beoordeeld en is hem medicatie in de vorm van codeïne en een antibioticum voorgeschreven. Met klager is de gang van zaken besproken. Tegen hem is gezegd dat zij het vervelend vonden dat zijn operatie werd uitgesteld, maar ook dat het eerder starten met medicatie dit niet zou hebben kunnen voorkomen. Dit is ook op 13 februari 2019 gecommuniceerd met klagers advocaat. Het bevreemdde de inrichtingsarts dat via de advocaat op 11 februari 2019 een klacht is ingediend, waarvan klager tijdens een bespreking op 25 februari 2019 niet op de hoogte bleek te zijn.

3.         De beoordeling
De beroepscommissie is op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier van oordeel dat de griepklachten van klager de inrichtingsarts geen aanleiding had hoeven te geven anders te handelen dan hij heeft gedaan. Gelet op de klachten is het niet onzorgvuldig dat klager pas na het weekend is gezien. Ook een eerdere toediening van een antibioticum had naar het oordeel van de beroepscommissie er niet toe kunnen leiden dat de operatie doorgang had kunnen vinden. De beroepscommissie begrijpt de teleurstelling bij klager dat de geplande operatie in eerste instantie niet is doorgaan, maar het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris op 29 november 2019

                        secretaris                                                       voorzitter

Naar boven