Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4024/GA, 04 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4024/GA

Betreft:            [Klager]           datum: 4 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Huisman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 juni 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Huisman, gehoord. Namens de directie is mevrouw […], juridisch medewerker bij de p.i. Zwolle, gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 21 juni 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De directeur dient op grond van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel (Pm) overleg te plegen met de arts en het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft voordat hij tot het toepassen van een dwangbehandeling beslist. Uit de onderhavige mededeling tot toepassing van de a-dwangbehandeling kan niet worden opgemaakt dat daaraan is voldaan. In de mededeling staat dat sprake is geweest van agressie richting medewerkers. Nu evenwel geen duidelijkheid bestaat over de mate van agressie, kan dit het toepassen van een a-dwangbehandeling niet rechtvaardigen. Voor zover klager bekend zou zijn met (forse) agressie tegen hulpverleners, geldt dat lange tijd geleden een agressiedelict heeft plaatsgevonden. Uit niets volgt echter dat klager toen psychotisch was en het betrof geen fors delict. Uit de onderbouwing van de bestreden beslissing volgt ook niet hoe hij zich de afgelopen anderhalf jaar in de inrichting staande heeft gehouden, of er incidenten zijn geweest en hoe hij op terechtwijzingen en aanwijzingen van het personeel reageerde. Het behandelteam doet dagelijks pogingen klager aan groepsactiviteiten te laten deelnemen. Nu men contacten met andere gedetineerden kennelijk verantwoord acht, is de beschreven dreiging niet direct te vatten. Dit geldt temeer nu klager, die een einzelgänger is en zich ongemakkelijk voelt in een groep, zelf niet aan groepsactiviteiten wil deelnemen. Hij heeft veel door de overheid veroorzaakt onrecht voor de kiezen gehad. Het is dan ook begrijpelijk dat hij geen vertrouwen heeft in de overheid, hulpverleners en instellingen. Hij heeft weinig reden vertrouwen te hebben in de goede bedoelingen van op hem gericht overheidshandelen en is met recht en reden achterdochtig naar overheidsinstellingen. Hij zal om die reden niet snel meewerken en medicijngebruik zal daaraan niets veranderen. Klagers ideeën moeten niet bij voorbaat als betrekkingsideeën of complottheorieën worden afgeschreven. Het is betreurenswaardig dat de psychiater en/of de inrichting de achtergrond en het ontstaan van klagers achterdocht niet kent of niet bij de beslissing betrekt en dat daarnaar niet wordt gekeken. Ook het eventuele gevaar dat hij zichzelf zou verwaarlozen, is niet onderbouwd. Uit de beslissing van de directeur en het advies van de psychiater volgt niet of alternatieven zijn overwogen en of die alternatieven het gestelde gevaar kunnen ondervangen. Klager weigert weliswaar medicatie in te nemen, maar dat neemt niet weg dat hij wel een voorkeur had kunnen opgeven. Er lijkt geen rekening met zijn voorkeuren te zijn gehouden. Klager heeft eerder dwangbehandelingen ondergaan. Nadat het beklag tegen een aan hem in de p.i. Zwolle opgelegde dwangbehandeling gegrond was verklaard, is het toedienen van dwangmedicatie gestaakt. Dit heeft geen nadelig effect op hem gehad. Hij voelt zich niet goed en het ging, nadat de medicatie was stopgezet, veel beter met hem.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager maakt een zeer geagiteerde en geladen indruk. Tijdens het gesprek met de psychiater was hij dermate imponerend geagiteerd aanwezig dat de aanwezigheid van personeel gewenst was en was hij opvallend verbaal agressief en op afdelingspersoneel gericht. De agitatie en geladenheid komen vermoedelijk uit heftige angst en een paranoïde psychose voort. Klager komt in gesprekken fors achterdochtig over en is hyperalert. Ook uit de second opinion volgt dat hij fors achterdochtig is. Zijn gedachtegang is incoherent, de oriëntatie in zijn persoon gestoord en zijn denken vertraagd. Volgens zowel de behandelend psychiater als de onafhankelijke psychiater is sprake van een psychotische stoornis met paranoïde wanen en cognitieve functiebeperkingen, waarschijnlijk voortkomend uit een psychose. Naast achterdocht is ook sprake van agressie. Voor zover klager stelt dat de agressie tegen personeel niet is uitgediept, geldt dat klager personeelsleden vanuit zijn achterdocht wil aanvallen en dat hij dreigend en agressief is in die mate dat een verblijf in de afzonderingscel noodzakelijk was en een meermansbenadering werd toegepast. Op 10 juni 2019 is een ordemaatregel aan klager opgelegd, omdat hij zonder enige aanleiding een koffiekan naar een personeelslid had gegooid en nadien niet met de psychiater in gesprek wilde. Hij is overgeplaatst naar een high care zorgafdeling binnen het PPC. Hem is eerder acute dwangmedicatie in het kader van een b-dwangbehandeling toegediend en hij heeft in een afzonderingscel verbleven. Hoewel hij iets rustiger is, blijft het gevaar aanwezig en heeft de b-dwangbehandeling onvoldoende effect gehad om het gevaar af te wenden. Het behandelteam doet dagelijks pogingen met hem in contact te komen en hem te laten deelnemen aan groepsactiviteiten. Dat weigert hij en hij weigert eveneens daarover in gesprek te gaan. Er is meermaals met klager gesproken over de noodzaak van medicatie, maar hij weigert resoluut de hem aangeboden medicatie in te nemen. Er is geen sprake van ziektebesef of –inzicht en er is duidelijk sprake van lijdensdruk. Bovendien zijn geen alternatieven mogelijk gebleken om het gevaar af te wenden. De verwachting van de psychiater is dat door het toedienen van antipsychotische medicatie een verbetering in het toestandsbeeld zal plaatsvinden, zodat de ernst van de psychose en agitatie afneemt en nadere diagnostiek kan plaatsvinden. Er heeft overleg met de arts, het hoofd van de afdeling en de psychiater plaatsgevonden voordat tot toepassing van een a-dwangbehandeling is besloten en aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan. Het gaat momenteel goed met klager. Hij krijgt per depot het middel Haldol toegediend, reageert goed op de dwangbehandeling en is rustig. De achterdocht blijft evenwel aanwezig. Er is op dit moment geen sprake van gevaar, nu dit door de a-dwangbehandeling is afgewend. Klager draait met de groep mee en maakt contact met andere gedetineerden. Er worden veel gesprekken met hem gevoerd. Daarin wordt besproken of hij mogelijk kan overstappen op andere medicatie of dat de medicatie op een andere manier kan worden toegediend. Een behandeling zonder medicatie is op dit moment echter niet aan de orde.

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het behandelingsplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.
Uit het advies van klagers behandelend psychiater aan de directeur volgt dat klager een angstige, gepreoccupeerde indruk maakt en dat bij hem sprake is van een paranoïd psychotisch toestandsbeeld. Ook is sprake van betrekkingsideeën en complottheorieën, maakt hij een geagiteerde en geladen indruk, komt hij in gesprek fors achterdochtig over en is hij hyperalert. De psychiater die niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, heeft vastgesteld dat klager aan een psychotische stoornis met paranoïde wanen en cognitieve functiebeperkingen lijdt, waarschijnlijk voortkomend uit een psychose. De psychiater onderschrijft bovendien dat klager fors achterdochtig is, zijn gedachtegang incoherent is, de oriëntatie in zijn persoon gestoord is en dat zijn denken vertraagd is. Hij is dreigend en agressief, als gevolg waarvan een verblijf in een afzonderingscel noodzakelijk was en hij door een aantal personeelsleden tegelijk diende te worden benaderd. Op 10 juni 2019 is hem een ordemaatregel opgelegd, omdat hij zonder enige aanleiding een koffiekan naar een personeelslid had gegooid en daarover niet met de psychiater in gesprek wilde. Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Zij acht voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis een gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, van de Pbw veroorzaakte dat zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. De psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is geweest, heeft in het advies aan de directeur beschreven dat regelmatig is geprobeerd met klager in gesprek te gaan, hem inzicht te geven in zijn functioneren en hem medicatie aan te bieden. Daarnaast is hij overgeplaatst naar een high care zorgafdeling van het PPC. Nu dit onvoldoende resultaat heeft gehad, is klager acute dwangmedicatie in het kader van een b-dwangbehandeling toegediend en is hij in een afzonderingscel geplaatst. De toepassing van de b-dwangbehandeling heeft onvoldoende effect gehad in het doen verbleken van klagers stoornis en het afwenden van het gevaar dat hij vanuit die stoornis veroorzaakt. Klager is meermaals gesproken over de noodzaak van medicatie, maar hij weigerde deze in te nemen. Er was geen sprake van ziektebesef of –inzicht, terwijl evident sprake was van lijdensdruk. De indruk was dat klager angstig was onder zijn psychose en onder het verblijf in de afzonderingscel leed. Van antipsychotica is bekend dat ze effectief zijn bij het behandelen van psychoses. De verwachting was dat de ernst van klagers psychose zou afnemen, hij minder zou lijden en het gevaar zou afnemen, zodat een werkrelatie met klager zou kunnen ontstaan waarin nadere diagnostiek zou kunnen plaatsvinden. Gelet op hetgeen hiervoor is omschreven, is tevens voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet. De beslissing van de directeur een a-dwangbehandeling bij klager toe te passen kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 4 oktober 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

Naar boven