Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3942/GB, 29 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3942/GB

Betreft:            [klager]            datum: 29 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Epema, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 18 juni 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) lijkt in algemene zin een standpunt te hebben ingenomen over detentiefasering, zonder dit toe te spitsen op klagers zaak. Het OM loopt vooruit op wetgeving waarvan nog onzeker is of die ooit in werking zal treden. Uit de stukken blijkt dat de nabestaanden niet gereageerd hebben op de zogeheten IDV-melding. De reclassering schat het recidiverisico en het risico op onttrekken in als laag. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Hij is sinds 2013 gedetineerd voor een feit uit 1999. In de tussentijd heeft hij zich niet schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Hij is bereid de geïndiceerde ambulante behandeling te volgen. Het kan hem niet worden tegengeworpen dat die nog niet is aangevangen. De behandeling die hem wel is aangeboden, heeft hij met grote inzet positief afgerond. Dit betrof een behandeling van Inforsa in de p.i. Nieuwegein. Verdere behandeling kan plaatsvinden tijdens klagers plaatsing in een z.b.b.i. of deelname aan een p.p. Klagers beklag tegen het handelen van zijn casemanager is gegrond verklaard. De afgelopen maanden heeft hij geen zorg gehad.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager moet eerst starten met een ambulant zorgtraject. De reclassering is van mening dat hij dit aangereikt dient te krijgen wanneer zijn vrijheden toenemen. Het OM heeft erop gewezen dat klager is veroordeeld voor een zeer ernstig delict. Hij is veroordeeld tot een v.i. (voorwaardelijke invrijheidstelling)-waardige straf. Indien vooruitlopend op de v.i. reeds vrijheden worden toegekend, stuit dit op onbegrip van de samenleving en in het bijzonder van de nabestaanden. Het is niet voor niets dat in de komende wetgeving wordt bepaald dat, als sprake is van een v.i.-waardige straf, de veroordeelde niet meer voor detentiefasering in aanmerking komt. Een uitzonderlijk geval waarin er ruimte is voor samenloop van fasering en v.i., doet zich hier niet voor. De directeur van de inrichting meent dat klager moet focussen op de behandeling, voordat zijn detentiefasering start. Dit advies heeft de Minister overgenomen. De reclassering schat het recidiverisico en risico op onttrekken in als laag, maar het risico op letselschade als gemiddeld en acht ambulant behandelcontact geïndiceerd. Klager heeft op 18 januari 2019 gevochten met een medegedetineerde en op 5 juni 2019 de orde verstoord door meermaals tegen de deur aan te trappen. Zijn gedrag in de inrichting is dus niet goed. In het reclasseringsadvies staat niets opgenomen over een plan om klager tijdens zijn fasering aan te melden bij Victas, hetgeen volgens klager de bedoeling zou zijn. De reclassering heeft aangegeven dat dit in het reclasseringsadvies zou hebben gestaan als dat was afgesproken. Klager heeft inmiddels verzocht om overplaatsing naar een andere inrichting. De directeur ondersteunt dat verzoek.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de selectiefunctionaris akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een penitentiair programma. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.3.      De beroepscommissie stelt voorop dat volgens de huidige wetgeving detentiefasering ook bij v.i.-waardige straffen mogelijk is. Het delict waarvoor klager is veroordeeld is onmiskenbaar zeer ernstig. Gelet op de stukken, alsmede de bestreden beslissing, gaat de beroepscommissie er evenwel vanuit dat mogelijk onbegrip bij de nabestaanden/in de samenleving in het onderhavige geval in de ogen van de Minister op zichzelf niet aan detentiefasering in de weg staat. De beroepscommissie begrijpt het standpunt van de Minister aldus, dat van de hiervoor beschreven voorwaarden voor deelname aan een stapeltraject, in de onderhavige zaak alleen het maatschappelijk risico, in de zin van het recidive-risico, het risico op letselschade en het risico op onttrekking aan voorwaarden (impliciet) ter discussie staat. Uit het dossier blijkt dat klagers recidiverisico en het risico op onttrekken als laag worden ingeschat. Het risico op letselschade wordt als gemiddeld ingeschat, waarbij de reclassering aangeeft dat zij enigszins aan die inschatting twijfelen en dat de inschatting slechts een procentpunt (11% ten opzichte van 10%) verschilt van een laag risico op letsel. Op basis hiervan kan niet gesproken worden van een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico.

4.4.      De reclassering acht een ambulante behandeling geïndiceerd, maar heeft tegelijkertijd geen bezwaar tegen klagers detentiefasering. De behandeling ziet op mogelijke problemen die klager nog zal krijgen gedurende zijn terugkeer in de maatschappij, waaronder verslavingsproblemen. Tegelijkertijd blijkt uit de stukken dat klager al geruime tijd ‘schoon’ is. Zijn urinecontroles zijn ook steeds negatief. Een eerdere behandeling heeft klager succesvol ondergaan. Gelet daarop is de stelling dat klager zich eerst moet focussen op behandeling, voordat hij in aanmerking komt voor detentiefasering, niet zonder meer begrijpelijk. Nu deze stelling ook niet nader is toegelicht of onderbouwd met een daartoe strekkend advies, waaruit blijkt dat een dergelijke behandeling gedurende zijn detentiefasering niet plaats zou kunnen vinden, kan deze de bestreden beslissing niet dragen.

4.5.      Klagers gedrag in de inrichting wordt positief omschreven. Daartegenover staan twee incidenten, zoals benoemd door de Minister. Voor het incident op 5 juni 2019 is klager geen disciplinaire straf opgelegd. Het incident op 18 januari 2019 is daarentegen wel zeer ernstig, nu klager een medegedetineerde met een koekenpan heeft willen slaan. Uit het selectieadvies blijkt evenwel niet van enig ander incident in de afgelopen zes jaar dat klager gedetineerd is. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat het incident in januari 2019 als zodanig onvoldoende is om klagers verzoek af te wijzen.

4.6.      Gelet op het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 29 augustus 2019.                        

            secretaris         voorzitter

Naar boven