Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3652/GB, 06 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3652/GB

Betreft:            […]      datum: 6 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.M. Kurvers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 1 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 31 augustus 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Sittard.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De directeur van de inrichting heeft negatief geadviseerd. Er zijn geen aanvullende adviezen opgevraagd. Er loopt weliswaar nog een strafzaak, maar dat is een omvangrijke zaak waarin klager ontkent. Als klager zou worden veroordeeld, zal hij hoger beroep instellen. Het ligt dus niet voor de hand dat onherroepelijk uitspraak wordt gedaan, voordat klagers (huidige) detentie eindigt. In die tweede strafzaak is klagers voorlopige hechtenis geschorst. De einddatum van zijn detentie staat daarmee voldoende vast. Klager heeft verloven genoten en externe arbeid verricht, toen de inhoudelijke behandeling van de openstaande strafzaak al gepland stond. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek is afgewezen in verband met een openstaande strafzaak, waardoor de einddatum van klagers detentie nog kan verschuiven. Dat de raadsman op voorhand al stelt hoger beroep te zullen instellen, maakt dit niet anders. Klager wordt ervan verdacht een grote rol gespeeld te hebben in de Parkstadbende. Zijn recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Klagers werkzaamheden bij Ex-Made zijn gestopt, zodra de openstaande strafzaak bij de inrichting bekend werd.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de selectiefunctionaris akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een penitentiair programma. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.3.      Klagers verzoek tot deelname aan een stapeltraject is afgewezen, omdat sprake was van een openstaande strafzaak. Daarin is inmiddels uitspraak gedaan (Rb. Limburg […]). De rechtbank heeft klager veroordeeld tot – onder meer – 63 maanden gevangenisstraf. Zij heeft daarbij de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven “met ingang van de dag en het tijdstip waarop de verdachte [klager] de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in de Duitse strafzaak […] heeft ondergaan”. Daardoor zal de einddatum van klagers detentie verschuiven, ook als hoger beroep is ingesteld. Aansluitend aan zijn huidige detentie zal klager immers voorlopig gehecht worden, waarbij de fictieve einddatum zal worden bepaald op basis van de opgelegde 63 maanden gevangenisstraf. Dat betekent dat op dit moment niet ‘slechts’ sprake is van een openstaande strafzaak, maar zelfs van een (fictieve) einddatum die zo ver in de toekomst ligt, dat klager niet voor een stapeltraject in aanmerking komt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 6 augustus 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven