Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3543/GA, 29 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3543/GA

betreft: [klager]                                               datum: 29 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 april 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juni 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. Y. Bouchikhi, en namens de directeur van de p.i. Leeuwarden, […], hoofd veiligheid bij voormelde inrichting. Als toehoorder was aanwezig mr. D. van der Sluis, lid van de Raad. Op 11, 12 en 15 juli 2019 zijn nadere reacties van de directeur ontvangen. Klager heeft hier op 15 juli 2019 op gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan de directeur verzonden. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, de oplegging van toezichtmaatregelen in het kader van klagers plaatsing op de lijst gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (GVM-lijst) (LW-2019-87). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager betwist de noodzaak tot oplegging van toezichtmaatregelen. Het enkele feit dat hij wordt verdacht van het plegen van een nieuw strafbaar feit is daarvoor onvoldoende en in strijd met de onschuldpresumptie. Voordat klager als verdachte werd aangemerkt, verbleef hij reeds drie maanden in de inrichting zonder dat aan hem toezichtmaatregelen waren opgelegd. Dit veranderde plotseling toen hij als verdachte werd aangemerkt. Klager zal nog wel een tijd verdachte blijven, aangezien het nog wel een tijd zal duren voor klagers strafzaak inhoudelijk zal worden behandeld. Klager zou volgens de directeur in levensgevaar zijn en op een dodenlijst staan. Er zou sprake zijn van liquidatiegevaar. Dit zou zijn gemeld door het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP). Klager vraagt zich af waar de directeur zich op baseert, want hij betwist in levensgevaar te zijn en het staat bovendien haaks op de informatie van het Openbaar Ministerie (OM). Klager verwijst daartoe naar een e-mailbericht van de parketsecretaris van het OM van 12 april 2019. Ook uit de door de directeur in beroep overgelegde GRIP-informatie blijkt niet dat sprake is van liquidatiegevaar ten aanzien van klager. Evenmin blijkt daaruit van voortgezet crimineel handelen. Klager heeft veel last van de toezichtmaatregelen. De maatregelen, in onderlinge samenhang gezien, staan op gespannen voet met artikel 2, vierde lid, van de Pbw en artikel 3 van het EVRM. Klager heeft sinds januari 2019 geen bezoek meer ontvangen, omdat hij enkel bezoek achter glas mag ontvangen. Hij herkent zich niet in het beeld dat hij in levensgevaar zou zijn. Tot voor kort liep hij gewoon nog door het centrum van Groningen. Inmiddels weten medegedetineerden van klagers GVM-status en dat hij ‘het broertje van’ is. Als er nu iets in de inrichting gebeurt, wordt dat direct aan klager gekoppeld, terwijl klager zich goed gedraagt in de inrichting. Bovendien is klager van mening dat uit de stukken helemaal niet blijkt dat hij goed wordt gemonitord. In de maandrapportages staat bijvoorbeeld een verkeerd celnummer vermeld. In reactie op de nadere reacties van de directeur is namens klager voorts – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Klager heeft de status 'verhoogd', maar aan hem zijn door de directeur maatregelen opgelegd die horen bij de status 'hoog'. Alle opgelegde maatregelen zijn gerelateerd aan de opsporing van de broer van klager, terwijl volgens het GRIP-rapport dat ten grondslag zou hebben gelegen aan de oplegging van de maatregelen, deze informatie bekend was ten tijde van toekenning van de GVM-status. Voor zover in een nadere reactie van de directeur wordt verwezen naar een GRIP-rapport waaruit wel blijkt van liquidatiegevaar, geldt dat dit rapport is gedateerd 8 juli 2019 en ten tijde van oplegging van de maatregelen nog niet bekend was. Voorts wordt in het rapport in zijn algemeenheid gesproken van liquidatiegevaar. Er zijn aan klager echter individuele maatregelen opgelegd, zodat ook dient te worden uitgegaan van informatie die specifiek ten aanzien van klager geldt. Ook staat de informatie uit dit GRIP-rapport haaks op de informatie van het Openbaar Ministerie. Van de 65 gedetineerden waarvan vermoed wordt dat zij een link hebben met de zogenaamde 'mocro-maffia', hebben er volgens de directeur slechts zes een GVM-status. Derhalve is niet duidelijk waarom de noodzaak tot oplegging van GVM-maatregelen er ten aanzien van klager wel zou zijn en ten aanzien van de overige gedetineerden niet. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is in het Operationeel Overleg op de GVM-lijst geplaatst met de status ‘verhoogd’. Door de directeur zijn aan klager enkele maatregelen opgelegd die horen bij de status ‘hoog’. De 'circulaire Beleid gedetineerden met vlucht- maatschappelijk risico' van 16 juli 2018 vormt een leidraad voor de directeur waar hij van mag afwijken. De directeur is immers verantwoordelijk voor de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting. In de bestreden beslissing is gemotiveerd per maatregel aangegeven waarom oplegging van de maatregel noodzakelijk wordt geacht. De directeur dient volgens de circulaire aan het Operationeel Overleg terug te koppelen welke maatregelen zijn opgelegd. Dit heeft de directeur gedaan.

De maatregelen zijn gebaseerd op GRIP-informatie en alle informatie die de directeur verder heeft gekregen. De directeur verwijst naar een GRIP-rapport van 19 juni 2019. Dit rapport is achteraf opgesteld. Voor oplegging van de maatregelen was informatie uit het rapport al gedeeld via e-mail en telefoon. Hieruit kwam naar voren dat klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en deel uitmaakt van de zogeheten 'mocro-maffia', hetgeen veel risico’s met zich meebrengt. Er is veel onderlinge rivaliteit en daarom is de liquidatiedreiging extreem hoog. Dit kwam ook naar voren tijdens een bijeenkomst van de landelijke eenheid van de politie en van de politie Amsterdam. Het gaat om een potentiële dreiging op klagers leven, maar ook op dat van de medewerkers die met klager werken. Er zijn landelijk ongeveer 65 gedetineerden die worden gelinkt aan de 'mocro-maffia'. De dreiging is dus niet alleen extern, maar ook intern. Er is geen sprake van een dreiging vanuit klager. De maatregelen zouden bijvoorbeeld opgeheven kunnen worden als klager niet langer als verdachte wordt aangemerkt. In zijn nadere reacties voert de directeur voorts – zakelijk weergegeven – het volgende aan. Benadrukt wordt dat de directeur op grond van de Pbw verantwoordelijk is voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting dan wel een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Klager heeft de status 'verhoogd', maar de directeur heeft ervoor gekozen om aanvullende maatregelen op te leggen die horen bij de status ‘hoog'. Voorts verwijst de directeur naar een GRIP-rapport van 8 juli 2019.

3.         De beoordeling

Uit de stukken volgt dat klager tijdens zijn detentie in de p.i. Leeuwarden is aangehouden op verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit (medeplegen moord en deelname criminele organisatie). Op 13 februari 2019 heeft het Operationeel Overleg klager geplaatst op de zogenaamde GVM-lijst en aan hem de status ‘verhoogd’ toegekend. Op 15 februari 2019 heeft de directeur beslist aan klager toezichtmaatregelen op te leggen voor de duur van zes maanden. Een aantal van deze maatregelen is in de circulaire 'Beleid gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico' van 16 juli 2018 vermeld bij de status 'hoog'. Uit de schriftelijke mededeling volgt dat de directeur oplegging van de toezichtmaatregelen noodzakelijk acht, omdat uit GRIP-informatie naar voren is gekomen dat klager mogelijk deel uitmaakt van de zogenaamde 'mocro-maffia', waardoor er een dreiging op klagers leven rust. De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur – indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting – aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen kan opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Gelet op het ingrijpende karakter van de toezichtmaatregelen moet die belangenafweging voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging (vgl. RSJ 16 januari 2014, 13/2402/GA). De beroepscommissie stelt vast dat de door de directeur overgelegde GRIP-rapporten dateren van 19 juni 2019 en van 8 juli 2019, en dus van na de bestreden beslissing van 15 februari 2019. De stelling van de directeur dat ten tijde van de beslissing tot oplegging van de maatregelen sprake zou zijn geweest van een dreiging op klagers leven, vindt geen steun in de door de directeur overgelegde stukken. Bovendien volgt uit een door klager overgelegde e-mail van een parketsecretaris van het OM van 12 april 2019 dat bij het OM niet bekend is dat klager op een dodenlijst staat of dat er een dreiging op zijn leven zou bestaan. Ontkend wordt dat dergelijke informatie aan de p.i. is verstrekt. Voor zover namens de directeur ter zitting is aangevoerd dat de GVM-maatregelen tevens zijn gebaseerd op informatie van de landelijke eenheid van de politie en de politie Amsterdam begrijpt de beroepscommissie dat dit algemene informatie betreft over de ‘mocro maffia’ als groepering en niet specifiek betrekking heeft op klager en het vermeende gevaar dat hij zou lopen. Bovendien is die informatie niet schriftelijk vastgelegd en hierdoor niet toetsbaar voor de beroepscommissie. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat het op 15 februari 2019, in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, noodzakelijk was aan klager de bestreden toezichtmaatregelen op te leggen. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen voor zover in beroep aan de orde en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 50,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J. Schagen MA en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 juli 2019                      

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven