Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3446/GA, 09 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3446/GA

betreft: [klager]                                               datum: 9 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 april 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 16 april 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Van het vereiste gevaar is niet dan wel onvoldoende gebleken. Hetgeen in de beslissing is vermeld is onvoldoende om toepassing van een a-dwangbehandeling te kunnen rechtvaardigen. Niet gebleken is van een volstrekte noodzaak tot dwangbehandeling. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming. De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beslissing tot a-dwangbehandeling is op advies van de behandelend psychiater en een niet bij de behandeling betrokken psychiater genomen. Aan alle formele vereisten is voldaan. Beide psychiaters achtten dwangbehandeling noodzakelijk om herhaling van fysieke agressie naar derden (met het gevaar dat klager daarbij anderen ernstig letsel zal toebrengen) te voorkomen. Daarnaast bestaat het gevaar dat klager zichzelf op termijn ernstig zal verwaarlozen door de beperkte zelfzorg. Zo zegt klager niet of nauwelijks te drinken, omdat hij bang is vergiftigd te worden. Het beschreven gevaar in combinatie met het ontbreken van ziektebesef en ziekte-inzicht maken dat dwangbehandeling noodzakelijk is.

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Bij klager was sprake van een paranoïde psychotische episode. In het kader waarvan deze psychotische episode optrad, was nog niet duidelijk, vooralsnog is de diagnose schizofreniespectrum of een andere psychotische stoornis. Bij opname in de inrichting op 1 april 2019 maakte klager een achterdochtige indruk en liet hij hallucinatoir gedrag zien. In de periode daarop verslechterde klagers toestandsbeeld. Klager was in toenemende mate vijandig in het contact, had benadelingwaanideeën en kwam in toenemende mate oninvoelbaar over. In zijn cel schreef hij onsamenhangende leuzen op de muur. Ook uitte klager dreigementen naar het personeel en was hij moeizaam tot niet begeleidbaar. Daarnaast was zijn zelfzorg beperkt en nam hij niet deel aan activiteiten. Op 9 april 2019 is klager in afzondering geplaatst en begon hij, mogelijk vanuit een vergiftigingswaan, te weinig te drinken. Klager weigerde medicatie in te nemen. Het gevaar bestaat dat zonder medicatie klagers toestandsbeeld zal leiden tot fysiek agressief gedrag richting derden waarbij het gevaar bestaat dat hij anderen ernstig letsel zal toebrengen. Daarnaast bestaat het gevaar dat klager zichzelf op termijn ernstig zal verwaarlozen door zijn beperkte zelfzorg. Ook kan het te weinig drinken, indien dit blijft aanhouden, op de kortere termijn leiden tot in potentie levensgevaar voor klager. Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake was van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager deed veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 9 augustus 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

Naar boven