Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2894/TB, 24 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2894/TB

betreft: [klager]                                               datum: 24 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens  […], verder te noemen klager,   gericht tegen een beslissing van 12 februari 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder,   alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Ter zitting van de beroepscommissie van 18 juni 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klagers raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid.    Als toehoorders waren aanwezig […] en […], beiden werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid en mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris bij de Raad.  Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting) met een hoog beveiligingsniveau.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager heeft verbleven in FPC Veldzicht, FPC De Rooyse Wissel, FPC Oostvaarderskliniek, FPC Pompestichting en FPC Dr. S. van Mesdag. Deze laatste instelling heeft klager op 1 februari 2017 aangemeld voor plaatsing in een longstayvoorziening. In de pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 12 juli 2018 is aangegeven dat de gedragsdeskundigen de aanvraag van een longstaystatus ondersteunen.
Bij advies van 10 januari 2019 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensische Psychiatrische Zorg (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstay-indicatie heeft kunnen komen en dat het beveiligingsniveau als hoog wordt ingeschat. Vervolgens is klager gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening met een hoog individueel beveiligingsniveau van de Pompestichting. Verweerder heeft op 12 februari 2019 beslist klager in die voorziening te plaatsen.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De aanvraag van de longstaystatus heeft onredelijk lang geduurd. In 2014 is voor het eerst een aanvraag gedaan om klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Dat is toen afgewezen. Vervolgens is hij opgenomen in FPC Dr. S. van Mesdag waar vrij snel de handdoek in de ring is gegooid. Klager heeft tijdens zijn verblijf in FPC Dr. S. van Mesdag en FPC Pompestichting geen fysiek agressief gedrag laten zien. Dit wordt ook onderkend door het PBC. Hij is rustiger geworden. Op blz. 53 van de PBC-rapportage staat: “Gunstig is dat de problematische impuls- en agressieregulatie in de loop der jaren minder op de voorgrond is komen te staan”. Dit valt niet te rijmen met het (kennelijk) toekennen van een EVBG -status en het feit dat klager op de Eems 3 (ZISZ -afdeling) is geplaatst. Van klager gaat geen reëel gevaar uit. De instelling opereert te voorzichtig, waardoor klager tekort wordt gedaan. Op blz. 54 van de PBC-rapportage wordt opgemerkt dat op gedragsniveau de problematiek milder is geworden, dat er minder excessen zijn en dat er minder incidenten zijn dan vroeger. Dit in weerwil van het beeld waaraan de instelling lijkt vast te houden. De bewoordingen die de instelling heeft gebruikt richting rechtbank, die de bewoordingen de hare heeft gemaakt (onder andere extreme agressiviteit en onbeheersbaar gedrag), kan rapporteur R. van het PBC niet volgen wanneer wordt afgegaan op de recente beschrijvingen van klagers functioneren. De rapporteur vindt dat hij op gedrags- en affectief niveau wat beter functioneert dan vroeger het geval was.

Klager vreest dat hij op de afdeling 2A van de longstayvoorziening te Vught wordt geplaatst. Hij wil niet naar afdeling Niers te Nijmegen. Hij heeft daar al eerder verbleven. Bij ongegrondverklaring van het beroep wil klager naar locatie Zeeland, waar hij met een schone lei/frisse start kan beginnen. De LAP heeft dit meegewogen in haar advies aan de Minister. Er moet eerst gekeken worden naar andere behandelmogelijkheden. Volgens het PBC kunnen niet alle niet geslaagde behandelpogingen worden toegeschreven aan klager. Deze invalshoek is onderbelicht gebleven. De raadsman heeft niet de indruk gekregen dat de instellingen alles uit de kast hebben gehaald om de behandeling op gang te brengen. Dit blijkt ook uit het feit dat de beklagrechter klager regelmatig in het gelijk heeft gesteld als het ging om de betwisting van de aan hem opgelegde beperkende maatregelen. Ook in verband met de lange duur van het aanvraagproces is het gerechtvaardigd dat klager een allerlaatste behandel-poging krijgt aangeboden. De conclusie van het PBC is niet gunstig, maar ook het PBC kan ernaast zitten. Klager wordt volgend jaar vijftig jaar. Klager komt in aanmerking voor een zorgconferentie. De beslissing moet terug naar de tekentafel om opnieuw te worden bezien. Verzocht wordt om klager een ultieme behandelpoging in de FPC Van der Hoeven Kliniek te bieden in verband met de andere behandelfilosofie die daar wordt gehanteerd. Klager wil graag een op verandering gerichte behandeling hebben en staat daar voor erg open. Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Klagers problematiek is nog altijd aanwezig zonder dat er mogelijkheden worden gezien om dit in positieve zin te beïnvloeden. Hij heeft in vijf eerdere instellingen verbleven zonder dat het is gelukt om de behandeling op gang te brengen. Klager heeft systematisch geweigerd om aan behandeling mee te werken en liet impulsief agressief gedrag zien. Zijn delictgevaarlijkheid is niet afgenomen. In 2014 is eerder een longstay-aanvraag gedaan door de Pompestichting in verband met klagers systematisch weigeren om medewerking te verlenen aan behandeling. Het verblijf in meerdere instellingen is zonder behandelresultaat gebleven en klager vertoont impulsief en agressief gedrag.

De eerdere aanvraag is afgewezen omdat klager had aangegeven nog open te staan voor behandeling in FPC Dr. S. van Mesdag. In december 2014 is klager overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag voor een nieuwe laatste behandelpoging. In het begin functioneerde hij redelijk goed en was hij gemotiveerd voor zijn behandeling.

Klager vond, toen hem concrete therapieën werden aangeboden, de therapeut of de afspraken niet acceptabel. In februari 2016 is hij besproken tijdens een intercollegiaal overleg en werd afgesproken dat na afloop van een behandelperiode van zes maanden de vooruitgang zou worden geëvalueerd. In juli 2016 is geconcludeerd dat er nauwelijks sprake was van groei en dat therapie ondanks herhaaldelijk aanbod vanuit de instelling niet van de grond kwam. In september 2016 is klager overgeplaatst naar een andere afdeling wegens verdenking van handel in eigen medicatie. Op 4 oktober 2016 is tijdens intercollegiaal overleg geconcludeerd dat de laatste behandelpoging van klager niet succesvol is verlopen onder meer vanwege het niet volgen van therapieën, het ontbreken van contact met het behandelteam en klagers dreigende houding richting de aan hem gekoppelde therapeut. Er kon geen veilig therapeutisch contact worden opgebouwd en er werden geen behandelmogelijkheden meer gezien. Toen is opnieuw een longstay-aanvraag ingediend. FPC Dr. S. van Mesdag, PBC en LAP adviseren longstayplaatsing. Psychiater K. en psycholoog Van A. zijn ingezet om klager te onderzoeken, maar klager heeft geweigerd mee te werken. Van A. heeft geadviseerd klager te laten onderzoeken in het PBC, waar hij vanaf 29 maart 2018 tot 11 mei 2018 is opgenomen. In de PBC-rapportage wordt de longstay-aanvraag ondersteund. Tijdens het onderzoek in het PBC zijn geen aspecten naar voren gekomen die een andere kijk geven op eventuele behandelmogelijkheden. Klagers ernstige pathologie vormt een zodanige handicap dat niet verwacht wordt dat een nieuwe, eventueel andersoortige behandelpoging tot andere resultaten zal leiden. Klager is na zijn opname in het PBC geplaatst op een EVBG-afdeling vanwege het hoge risico op verbale en fysieke agressie naar personen, gezien de dreigende uitspraken die hij heeft gedaan en het perspectiefverlies. De LAP geeft in overweging klagers EVBG-status tegen het licht te houden, maar adviseert wel de longstayplaatsing toe te wijzen. Klager is niet-ontvankelijk in het beroep tegen toekenning van zijn EVBG-status, verwezen wordt naar 13/1772/TB en 17/0176/TB. De positieve ontwikkeling van klager op de EVBG-afdeling betekent niet dat er geen grond meer zou bestaan voor de longstayplaatsing. Niet gebleken is dat klagers delictgevaarlijkheid voldoende is teruggebracht. Er worden thans geen mogelijkheden gezien om klagers delictgevaarlijkheid naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Klager heeft een eerlijke kans gekregen. Voor zover het beroep is gericht tegen de plaatsing in een andere locatie dan de locatie Zeeland is klager ook niet-ontvankelijk. Dit betreft een interne overplaatsing binnen de Pompestichting die valt onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de instelling. Klagers EVBG-status beperkt de plaatsingsmogelijkheden. Alleen de locatie Vught heeft longstayplaatsen voor verpleegden met een EVBG-status. Om die reden dient klager hier te worden geplaatst.

4.         De beoordeling

Voor zover klagers beroep gericht zou zijn tegen de toekenning van de EVBG-status, de plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg en/of de plaatsing op de afdeling 2A van de locatie Vught overweegt de beroepscommissie dat tegen deze beslissingen geen (direct) beroep openstaat en dat klager in zoverre niet in het beroep kan worden ontvangen. Volgens het door verweerder gevolgde beleid volgens het Beleidskader Longstay Forensische Zorg onder 3.2 komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg, in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij

a) een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,

b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot het onder a) genoemde delict komt,

c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan,

d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandel-baarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding van 1 februari 2017 voor de plaatsing van klager in een longstayvoorziening, de op 12 juli 2018 uitgebrachte multidisciplinaire rapportage van het PBC en het advies van de LAP van 10 januari 2019, die naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in FPC Dr. S. van Mesdag niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayvoorziening voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt. Uit bovenvermelde adviezen volgt dat klager in vier tbs-inrichtingen een behandeling is (aan)geboden en na een eerder afgewezen aanvraag om hem in een longstay-voorziening te plaatsen alsnog een laatste kans is geboden voor behandeling in FPC Dr. S. van Mesdag. De behandeling in FPC Dr. S. van Mesdag is net als in de voorgaande instellingen niet van de grond gekomen. Net als in de voorgaande instellingen was er regelmatig sprake van incidenten. Vooralsnog zijn er geen redenen gebleken klager over te plaatsen naar een behandelinstelling voor het opstarten van een allerlaatste, zesde, behandelpoging. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het besluit van verweerder om klager na afweging van alle in aanmerking komende belangen te plaatsen in een longstayvoorziening, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Overigens gaat de beroepscommissie ervan uit dat de aanbeveling van de LAP om klagers EVBG-status - in verband met zijn positieve ontwikkeling op de afdeling voor intensieve zorg - tegen het licht te houden, zal worden gevolgd.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman,     voorzitter, mr. R.M. Maanicus en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 24 juli 2019.                    

 

secretaris                                 voorzitter

Naar boven