Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2550/TA en R-19/2571/TA, 22 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummers:        R-19/2550/TA en R-19-2571/TA

betreft:       [klager]                             datum: 22 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften ingediend door respectievelijk   het hoofd van de Pompestichting, locatie Nijmegen, hierna: de inrichting   (alleen inzake PN 2018/057a) ,  en door mr. J.A.W. Knoester namens  […], verder te noemen klager (inzake alle onderstaande klachten),  gericht tegen een uitspraak van 17 december 2018 van de beklagcommissie bij de inrichting,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  Ter zitting van de beroepscommissie van 18 juni 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord namens het hoofd van de inrichting […], jurist. Als toehoorder was aanwezig mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris bij de Raad. Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen. Mr. J.A.W. Knoester heeft vóór de zitting schriftelijk meegedeeld dat hij klager niet meer zal bijstaan.

Het lid van de beroepscommissie drs. M.J. Selnick Marzullo was verhinderd om ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken de zaak mede beoordeeld. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         het terugvorderen van klagers zak- en kleedgeld verstrekt voor de periode van 11 januari 2018 tot en met 21 februari 2018 waarin klager voor observatie in he  Pieter Baan Centrum (PBC) was geplaatst (PN 2018/057a);

b.         de onterechte afschrijvingen en onjuiste saldo’s van klagers rekening (-57b) en

c.         het te laat/niet verstrekken van medicatie in de periode van 15 maart 2018 tot en    met 14 april 2018 (-060).

De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a. gegrond verklaard voor wat betreft het terugvorderen van het volledige bedrag met toekenning van een tegemoetkoming van € 25,= en voor het overige het beklag ongegrond verklaard, het beklag vermeld onder b. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag vermeld onder c., op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. De beklagcommissie heeft terecht overwogen in overweging 2.2.3 dat klager, gelet op mededelingen door de jurist van de inrichting, er op mocht vertrouwen dat hem het uitgekeerde zak- en kleedgeld toekwam. Voorts wordt overwogen door de beklagcommissie dat het niet terecht is dat vervolgens het volledige bedrag werd teruggevorderd. Het is echter onbegrijpelijk dat enig bedrag is teruggevorderd.
De beklagcommissie had het beklag daarom niet deels maar volledig gegrond moeten verklaren. De beklagcommissie heeft ten onrechte bepaald dat klager niet meer dan € 25,= als tegemoetkoming dient te worden verstrekt.

b. Ten onrechte heeft de beklagcommissie overwogen in overweging 2.2.6 dat twee opnames van € 50,= van de Simpled Card van klager afkomstig zijn van zijn interne rekening en contant aan hem zijn uitbetaald. Ten onrechte is overwogen dat dit geld op 4 oktober 2017 en op 18 oktober 2017 aan klager is verstrekt. Namens het hoofd van de inrichting zijn twee geldopnameformulieren overgelegd. Het formulier met nummer 00627 is niet door klager, maar door een ander, ondertekend. Vergelijking met andere documenten - waaronder het andere geldopnameformulier - zal bevestigen dat klager dit formulier niet heeft ondertekend. Er is meer opgenomen dan tweemaal € 50,=. Dit is niet aan klager uitgereikt.

c. Ten onrechte heeft de beklagcommissie in overweging 2.1.4 overwogen dat niet is gebleken dat de klacht betrekking heeft op een situatie waarbij de zorgplicht in het geheel niet is betracht. Op de afdeling De Linge gebeurde het praktisch dagelijks dat de verstrekking van medicatie aan klager niet goed liep. Dat is herhaaldelijk aan klager bevestigd. Na overplaatsing naar de afdeling De Waal ging het weer herhaaldelijk mis. In voorkomende gevallen schoof de inrichting ten onrechte de onjuiste medicatie-verstrekking af op de apotheek. De zorgplicht is in het geheel niet betracht. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. In het begin was er onduidelijkheid of voor de periode die in het PBC werd doorgebracht zak- en kleedgeld diende te worden verstrekt door de inrichting. Dit bleek in verband met de gevangeniswezen bestemming van het PBC niet het geval. Het heeft enige tijd geduurd voordat dit duidelijk was. De e-mailwisseling van 14 maart 2018 op grond waarvan de beklagcommissie concludeerde dat aan klager toezeggingen zijn gedaan en dat hij er vanuit mocht gaan dat hij over het geld kon beschikken, is pas na de beklagzitting van 26 november 2018 door klager ingebracht. De inrichting heeft hier niet op kunnen     reageren. Deze e-mailwisseling is achterhaald. Op 16 maart 2018 heeft namelijk nog een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen een medewerker van de afdeling patiëntenfinanciën en klagers toenmalige mentor. Deze is inmiddels overgelegd door de inrichting. Klagers mentor is er 100% zeker van dat hij op 16 maart 2018 klager mondeling heeft meegedeeld dat het zak- en kleedgeld weer teruggevorderd zou worden als achteraf zou blijken dat de uitbetaling onterecht was. Klager wist dus al een paar dagen later dat het uitbetaalde bedrag teruggevorderd kon worden. Ook was al ingespeeld op ‘missende’ inkomsten. Klager had op 6 maart 2018 € 70,= als voorschot ontvangen, verwezen wordt naar de overgelegde  e-mailwisseling van 12 maart 2018. Deze € 70,= is niet teruggevorderd. Aan klager is daarom onterecht een tegemoetkoming van € 25,=  toegekend.

b. Eerder is niet opgevallen dat dit beklag betrekking heeft op opnames/uitbetalingen in 2017.

 c. Gesteld wordt dat het heel vaak en langdurig voorkomt dat medicatie niet/te laat wordt verstrekt. Het is dan heel lastig om dit concreet te krijgen en op een dergelijke klacht te reageren. Gefocust is op de genoemde data: 11 maart 2018 en 14 april 2018. Het is niet duidelijk over welke periode klager precies klaagt. Als er fouten worden gemaakt, wordt dat ook erkend. Het is tweemaal voorgekomen dat daarna met klager een gesprek plaatsvond en dat hem een pakje shag is aangeboden. Het is juist dat klager op 10 april 2018 is overgeplaatst. Omdat de datum 14 april 2018 was genoemd, is gekeken naar de medicatieverstrekking op die datum en daar zijn gegevens over verstrekt. Bij de medische dienst is nagevraagd of eventuele latere verstrekking van zijn medicatie bij klager tot schade kon leiden en dat was niet het geval.

3.         De beoordeling.

Met betrekking tot a:

Uit de namens het hoofd van de inrichting in beroep verstrekte inlichtingen volgt dat aanvankelijk onduidelijkheid bestond of aan klager voor de periode dat hij in het PBC zou verblijven zak- en kleedgeld diende te worden verstrekt. Door klager is een e-mailbericht van 14 maart 2018 overgelegd waaruit volgt dat door de inrichtingsjurist aan de raadsman van klager is bericht dat klager met terugwerkende kracht zijn zak- en kleedgeld zou ontvangen, maar uit het door de inrichting overgelegde e-mailbericht van 16 maart 2018 van de inrichtingsjurist aan klagers mentor volgt dat op die datum is bericht dat die dag tot uitbetaling zou worden overgegaan, maar dat indien achteraf zou blijken dat deze uitbetaling aan klager onjuist zou zijn, die betaling weer teruggevorderd zou worden. Klagers mentor heeft dit ook op 16 maart 2018 aan klager meegedeeld. In dit licht gezien, acht de beroepscommissie de beslissing om het aan klager uitbetaalde zak- en kleedgeld voor de periode dat hij in een niet tbs-inrichting verbleef, terug te vorderen niet onredelijk of onbillijk, te meer nu klager op 6 maart 2018 een voorschot van € 70,= is verstrekt ter compensatie van gemiste inkomsten tijdens zijn verblijf in het PBC, dat door de inrichting niet is teruggevorderd. De beroepscommissie zal derhalve op dit punt het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog geheel ongegrond verklaren. Hieruit volgt dat het beroep van klager op dit punt ongegrond wordt verklaard.

Met betrekking tot b:

Regels inzake bevoegdheid en ontvankelijkheid zijn van openbare orde en dienen derhalve getoetst te worden door de beroepscommissie, ongeacht of partijen die door middel van gronden hebben willen aanvoeren. De beroepscommissie dient dus ambtshalve eerst de vraag te beantwoorden of klager door de beklagcommissie in zijn klacht kon worden ontvangen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval, nu gebleken is dat klager op 28 mei 2018 beklag heeft ingediend met betrekking tot geldopnames/afschrijvingen die in 2017 hebben plaatsgevonden en het beklag gelet op het bepaalde in artikel 58, vijfde lid, Bvt dus te laat is ingediend. Om die reden zal de beroepscommissie op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het beklag.

Met betrekking tot c:

Gelet op de stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de beroepscommissie onduidelijk op welke precieze medicatieverstrekking en data het beklag betrekking heeft. Om die reden is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet in het beklag kon worden ontvangen en zal de beroepscommissie het beroep van klager op dit punt ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden. Overigens heeft de medische dienst aangegeven dat eventuele latere verstrekking van klagers medicatie niet tot schade kon leiden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart ten aanzien van a. het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog geheel ongegrond. Zij verklaart klagers beroep op dit punt ongegrond.

Ten aanzien van b. vernietigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart zij klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

Ten aanzien van c. verklaart zij het beroep ongegrond en bevestigt zij in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, J. Schagen MA en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 juli 2019.          

 

            secretaris                                 voorzitter        

 

Naar boven