Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1718/TA, 23 januari 2001, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/1718/TA

betreft: [klager] datum: 23 januari 2001

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 11augustus 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. O.O. van der Lee namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 3 augustus 2000 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zutphen te Zutphen, zijn gehoord klagers raadsman mr. drs. O.O. van der Lee en namens het hoofd van voormelde inrichting[...], psychiater en [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
Klager is op 23 oktober 2000 in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen gehoord door de voorzitter van de beroepscommissie. Ook het hiervan opgemaakte verslag is aan de uitspraak gehecht.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de maatregel van separatie d.d. 20 januari 2000 ter handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van klager.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van klager
Door klager is het volgende toegevoegd aan het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Er was geen sprake van een chronische crisis in januari 2000. Klager was ondanks het geringe contact met het personeel wel aanspreekbaar. De bestreden maatregel vindt zijn oorzaak in de viermaandelijkse rapportage van november 1999.Op de inhoud daarvan wilde klager reageren, maar hij heeft niet de gelegenheid daartoe gekregen. Hij wilde bespreken, dat het niet goed ging op de afdeling en dat twee sociotherapeuten tot zijn ongenoegen opmerkingen hadden gemaaktover passages uit zijn PBC-rapportage. Dat laatste was aanleiding voor klager om hen te negeren, anders dan de overige twaalf sociotherapeuten. Het afdelingshoofd heeft klager voorafgaand aan de separatie niet gehoord, terwijl hijdaaraan juist ernstig behoefte had. Het verzoek na de plaatsing in de separeerruimte een directielid te spreken is evenmin gehonoreerd. Wel is tijdens de separatie een psychiater bij hem geweest, maar deze verwees hem voor eengesprek naar de afdeling. Bij gelegenheid van de uitreiking van de schriftelijke mededeling door een van de twee sociotherapeuten, met wie klager problemen had, heeft hij opnieuw vergeefs gevraagd om een gesprek met een directielid.De wijze van omgaan met klager tijdens zijn separatie getuigt niet van gevoelens van onveiligheid bij het personeel.

Namens klager is ter zitting het volgende toegevoegd aan het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Klagers behandeling bevindt zich in een impasse. Conflicten, ontstaan over zijn ideeën over zijn behandeling, hebben bij herhaling tot de separatie geleid. De onderhavige maatregel is om behandeltechnische redenen opgelegd, derhalveop oneigenlijke gronden. De separatie is als instrument gebruikt om de gestrande behandeling vlot te trekken en met klager in contact te komen. De beklagcommissie heeft zich niet gebogen over de tweede in de schriftelijke mededelinggenoemde grond (afwending van gevaar voor ernstige schade aan klagers gezondheidstoestand). Ingeval van gevaar voor de orde en veiligheid dan wel voor klagers gezondheidstoestand moet dat worden onderbouwd met concrete feiten enomstandigheden. In de stukken zijn slechts stellingen en percepties terug te vinden, op grond waarvan men concludeert tot gevaarlijkheid van klager. Klager beschikt over grote cognitieve capaciteiten en hij negeert zijn omgeving,maar het gaat niet aan dat onder de noemer van oninschatbaar gedrag te brengen. De wederzijdse standpunten zijn verhard; echter de in dit kader door klager gemaakte opmerking een delict te zullen begaan is onvoldoende grond vooroplegging van de bestreden maatregel. Het angstgevoel van het personeel is niet congruent aan de dreiging van gevaar. Met betrekking tot de door klager opgeroepen agressie van medebewoners zijn slechts twee feiten te noemen,namelijk de boosheid van rokende medebewoners over klagers bezwaren tegen roken in zijn omgeving en de beschuldiging van het kapot maken van de wasmachine door klager. Klager is niet gehoord op de door de wet voorgeschreven wijze.

2.2. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Klagers behandeling bevindt zich in een impasse. Niet alleen klagers psychopathologie imponeert, maar ook zijn sociaal functioneren sedert zijn jeugd. Klager wil de kliniek verlaten. Bij herhaling heeft hij, ook in aanwezigheid vande psychiater, te kennen gegeven een delict te zullen plegen om dat doel te bereiken. Tijdens het bezoek van de psychiater aan klager op 20 januari 2000 liet diens klinische blik geen twijfel omtrent klagers psychotische toestand.Op dat moment gebruikte hij geen medicatie en er was sprake van agressieve geladenheid. De maatregel is niet gebruikt om de impasse in de behandeling te doorbreken, doch de situatie was van dien aard dat niemand der betrokkenen hemnog op de afdeling durfde te laten verblijven. Klager verbleef destijds op de psychoseafdeling, een voor behandeling van klagers problematiek uitermate geschikte afdeling, waar alle kennis en deskundigheid zijn verzameld. Steedsstond klagers deelnemen aan het dagprogramma (als middel tot contact met hem) ter discussie. Het personeel heeft bij voortduring gepoogd klager in de groep te houden en met hem in contact te blijven. Het lukte niet en klager zaktesteeds verder weg. Het personeel is ondanks hun ervaring en kunde zo bang voor hem geworden dat ingegrepen diende te worden. De verwachting was dat er klappen zouden vallen. De pogingen hem op de afdeling te houden moesten wordengestaakt en dat impliceerde separatie. Uit zijn delictscenario blijkt dat hij, ingeval hij zich niet staande kan houden, geen medicatie gebruikt en wegens zijn zelfgekozen afzondering niet gecorrigeerd wordt, iemand wil doden, welkedaad zijn waan rust kan geven.
Klager is nu sedert 17 juli 2000 onafgebroken gesepareerd. Het ziet ernaar uit dat hij deze week op de very intensive care-afdeling (verder: VIC-afdeling) zal worden geplaatst. Hij geeft aan daarheen te willen. Op die afdeling zijner minder bewoners, minder contacten met sociotherapeuten en is de veiligheid meer gewaarborgd.
Ten tijde van de oplegging van de bestreden maatregel is niet overwogen hem de maatregel van afzondering op te leggen bij gebreke van enige toevoegende waarde.
Terzake van de formele vereisten wordt opgemerkt dat het afdelingshoofd heeft getracht klager te horen en heeft beslist tot separatie, nu deze beslissing geen uitstel kon lijden. De inhoud van de schriftelijke mededeling is insamenspraak met de psychiater en de beslissingsbevoegde chef de clinique opgemaakt en ondertekend door de -door de algemeen directeur als zijn plaatsvervanger aangewezen- divisiemanager, tot welke aanwijzing de Minister bijschrijven van 31 maart 1998 de algemeen directeur heeft gemachtigd.

3. De beoordeling
3.1. Ten aanzien van de formele vereisten van oplegging van een maatregel als de onderhavige overweegt de beroepscommissie het volgende.
Artikel 34, eerste lid, BVT juncto artikel 7, vierde lid sub b., BVT bepaalt dat de bevoegdheid tot separatie van een verpleegde is voorbehouden aan het hoofd van de inrichting, terwijl krachtens het derde lid van artikel 34 BVT hethoofd van de afdeling waar de verpleegde verblijft bij dringende noodzakelijkheid de beslissing tot separatie voor ten hoogste vijftien uren kan nemen.
Klager is op 20 januari 2000 ter handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, alsmede ter afwending van gevaar voor ernstige schade aan zijn gezondheidstoestand de maatregel van separatie opgelegd, welke is beëindigd op 16februari 2000. Het hoofd van de afdeling van klagers verblijf heeft tot separatie van klager beslist, toen deze naar diens oordeel niet kon worden uitgesteld. Aannemelijk geworden is dat later op diezelfde dag de plaatsvervanger vanhet hoofd van de inrichting gebruik heeft gemaakt van de aan hem voorbehouden beslissingsbevoegdheid terzake van separatie als bedoeld in artikel 34 BVT en heeft beslist tot voortzetting van klagers separatie.

3.2. Voorts bepaalt artikel 53, eerste lid onder b., BVT, juncto artikel 7, vijfde lid onder c., BVT -voorzover in beroep van belang- dat de verpleegde wordt gehoord althans daartoe in de gelegenheid wordt gesteld alvorens eenbeslissing tot een beperking in de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 34 BVT wordt genomen. Blijkens de Memorie van Toelichting op de BVT geldt, ingeval het derde lid van artikel 34 BVT van toepassing is, voornoemde hoorplichtzowel voor het hoofd van de afdeling van verblijf als voor het hoofd van de inrichting, zodat ingeval de separatie langer duurt dan vijftien uren het hoofd van de inrichting de verpleegde dient te horen ten einde zich een oordeel tevormen over de noodzaak van voortzetting van de separatie. Wat er ook zij van klagers betwisting van het namens het hoofd van de inrichting gestelde omtrent de poging van het afdelingshoofd om klager voorafgaand aan zijn separatiete horen, gebleken is dat het dienstdoend afdelingshoofd op 20 januari 2000 om ongeveer 19.30 uur het hoofd van de inrichting heeft geïnformeerd over klagers situatie en dat laatstgenoemde heeft besloten tot voortzetting van deseparatie. Het verweer dat klager bleef aangeven niemand te willen spreken en dat de maatregel inhoudelijk is getoetst door de psychiater en de chef de clinique namens het hoofd van de inrichting laat onverlet dat het(plaatsvervangend) hoofd van de inrichting klager niet zelf heeft gehoord, noch in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord, terwijl in casu niet is gebleken van een uitzondering ex artikel 53, vierde lid, BVT. Het beroep zalop formele grond gegrond worden verklaard.
3.3. Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie nog als volgt.
Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde is aannemelijk geworden dat er sprake was van stagnatie in klagers behandeling, dat hij niet langer in de Van Mesdagkliniek verpleegd en behandeld wilde worden en desnoods doormiddel van het plegen van een delict deze inrichting wilde verlaten. Klager weigerde ten tijde van de oplegging van de maatregel het gebruik van noodzakelijk geachte medicatie. Voorts is aannemelijk geworden dat klagers relatie metenkele sociotherapeuten op de afdeling ernstig was verstoord, dat het, naar hij zelf verklaart, niet goed ging op de afdeling en dat zijn gedragingen agressie van medebewoners opriepen. Aannemelijk is geworden dat klager zich steedsmeer isoleerde en het voor het personeel steeds moeilijker en ten slotte onmogelijk werd om contact te hebben met klager. De oncontroleerbaarheid en onvoorspelbaarheid van (de gevolgen van) klagers gedragingen leidden tot ernstigegevoelens van onveiligheid bij het afdelingspersoneel, ondanks de deskundigheid en ervaring van dit personeel. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien verkeerde klager, naar het oordeel van de beroepscommissie,mede gelet op het oordeel van de klager bezoekend psychiater, in een zodanige toestand dat het noodzakelijk was hem buiten de afdeling in een daartoe bestemde ruimte te separeren ten einde de orde en veiligheid van bewoners enpersoneel te waarborgen, alsmede ernstig gevaar voor klagers eigen gezondheid af te wenden. De beslissing van het hoofd van de inrichting om klager onder voornoemde omstandigheden te separeren is niet als in strijd met de wet nochals onredelijk of onbillijk aan te merken. Materieel zal het beroep ongegrond worden verklaard.

3.4. De beroepscommissie is, gehoord het hoofd van de inrichting, van oordeel dat nu het beroep op formele grond gegrond zal worden verklaard en de gevolgen daarvan niet meer ongedaan zijn te maken, enige tegemoetkoming aan klagergeboden is. Zij bepaalt, de duur van de separatie van 20 januari 2000 tot en met 16 februari 2000 in aanmerking genomen, de geldelijke ten laste van de inrichting komende tegemoetkoming op f. 210,= (28 dagen maal f. 7,50).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op formele gronden gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Bepaalt dat aan klager een ten laste van de inrichting komende geldelijke tegemoetkoming van f. 210,= toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep op materiële gronden ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 23januari 2001.

secretaris voorzitter

Nummer: 00/1718/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 31 oktober 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen 'Zutphen' te Zutphen.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker
leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. Y.A.J.M. van Kuijck.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord zijn klagers zijn raadsman mr.drs. O.O. van der Lee en namens het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen [...], psychiater en [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken.

Namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Klager verblijft nu gedurende een aantal maanden permanent in een separeercel. Zijn behandeling bevindt zich in een impasse. Conflicten, ontstaan over klagers ideeën over zijn behandeling, hebben bij herhaling tot de separatiegeleid. De maatregel d.d. 20 januari 2000 is om behandeltechnische redenen opgelegd, derhalve op oneigenlijke gronden. De separatie is als instrument gebruikt om de gestrande behandeling vlot te trekken en met klager in contact tekomen. Intussen kan worden geconcludeerd dat separatie dit doel niet dient. De beklagcommissie is van oordeel geweest dat de maatregel in redelijkheid kon worden opgelegd ter handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.Over de tweede in de schriftelijke mededeling genoemde grond -afwending van gevaar voor ernstige schade aan klagers gezondheidstoestand- heeft de beklagcommissie zich niet gebogen. Indien de orde en veiligheid in gevaar zou wordengebracht dan wel klagers gezondheidstoestand gevaar zou lopen, moet dat worden onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. In de stukken zijn slechts stellingen en percepties terug te vinden, op grond waarvan men concludeerttot gevaarlijkheid van klager. Klager beschikt over grote cognitieve capaciteiten en hij negeert zijn omgeving, maar het gaat niet aan dat onder de noemer van oninschatbaar gedrag te brengen. De wederzijdse standpunten zijn verhard;echter de in dit kader door klager gemaakte opmerking een delict te zullen begaan is onvoldoende grond voor oplegging van de bestreden maatregel. Het angstgevoel van het personeel is niet congruent aan de dreiging van gevaar. Thansis nog niet klagers dwangmedicatie aan de orde wegens de nog niet afgeronde behandeling terzake door de beklagcommissie. Klager zou steeds meer de agressie van medebewoners naar zich toetrekken blijkens de schriftelijke mededelingvan 20 januari 2000. In dit verband zijn slechts twee feiten te noemen, namelijk de boosheid van rokende medebewoners over klagers bezwaren tegen roken in zijn omgeving en de beschuldiging van het kapot maken van de wasmachine doorklager. Klager is niet gehoord op de door de wet voorgeschreven wijze en hij bestrijdt de stelling dat hij niet gehoord wilde worden door het afdelingshoofd.

Namens het hoofd van de inrichting is door drs. H. Bokern -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Ten tijde van de onderhavige maatregel behandelde een collega klager. Wel heeft hij in een eerder stadium klager behandeld. De behandeling bevindt zich in een impasse. Niet alleen klagers psychopathologie imponeert, maar ook zijnsociaal functioneren sedert zijn jeugd. Klager wil de kliniek verlaten. Bij herhaling heeft hij te kennen gegeven een delict te zullen plegen om dat doel te bereiken. Ook in aanwezigheid van betrokkene heeft hij gezegd: "Ik steekdesnoods die sociotherapeut neer, als ik hier niet weg kom" en "Ik waarschuw niet meer." Op 20 januari 2000 heeft betrokkene klager bezocht en zijn klinische blik liet geen twijfel over klagers psychotische toestand. Op dat momentgebruikte hij geen medicatie, terwijl dat geboden was en er was sprake van agressieve geladenheid. De maatregel is niet gebruikt om de eerder genoemde impasse in de behandeling te doorbreken, doch de situatie was van dien aard datniemand der betrokkenen hem nog op de afdeling durfde te laten verblijven. Uit zijn delictscenario blijkt dat hij, ingeval hij zich niet staande kan houden, geen medicatie gebruikt en wegens zijn zelfgekozen afzondering nietgecorrigeerd wordt, iemand wil doden, hetgeen zijn waan rust kan geven. Op 16 februari 2000 kon de separatie worden opgeheven.
Klager is nu sedert 17 juli 2000 onafgebroken gesepareerd. De huidige machtiging loopt tot 8 november 2000. Klager gebruikt thans Leponex, het sterkst werkend antipsychoticum. Iedere het weekend dienst doende psychiater bezoekt hem.Met betrokkene spreekt klager niet meer, omdat hij zich teveel zou hebben geschaard achter sociotherapeuten, met wie klager problemen heeft. Met een psycholoog van de VIC-afdeling heeft klager thans ook contact. Het ziet ernaar uitdat hij deze week op VIC-afdeling zal worden geplaatst. Hij geeft aan daarheen te willen. Op die afdeling zijn er minder bewoners, minder contacten met sociotherapeuten en is de veiligheid meer gewaarborgd.
Ten tijde van de oplegging van de bestreden maatregel is niet overwogen hem de maatregel van afzondering op te leggen bij gebreke van enige toevoegende waarde.

Namens het hoofd van de inrichting is door mr. H. Siebering -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Buiten kijf is dat de behandelingsimpasse geen rol heeft gespeeld bij de separatie. Klager verbleef destijds op de psychoseafdeling, welke afdeling uitermate geschikt voor behandeling van klagers problematiek en waar alle kennis endeskundigheid zijn verzameld. Steeds stond klagers deelnemen aan het dagprogramma (als middel tot het hebben van contact met hem) ter discussie. Het personeel heeft bij voortduring gepoogd klager in de groep te houden en met hem incontact te blijven. Het lukte niet en klager zakte steeds verder weg. Het personeel is ondanks ervaring en kunde zo bang voor hem geworden dat ingegrepen diende te worden. De verwachting was dat er klappen zouden vallen. De pogingenhem op de afdeling te houden moesten worden gestaakt en dat impliceerde separatie.
Terzake van de formele vereisten wordt opgemerkt dat het afdelingshoofd heeft getracht klager te horen en heeft beslist tot separatie, doordat deze beslissing geen uitstel kon lijden. De inhoud van de schriftelijke mededeling ervanis in samenspraak met de hier aanwezige psychiater en de beslissingsbevoegde chef de clinique opgemaakt en ondertekend door de -door de algemeen directeur als zijn plaatsvervanger aangewezen- divisiemanager, tot welke aanwijzing deMinister bij schrijven van 31 maart 1998 de algemeen directeur heeft gemachtigd.

secretaris voorzitter

Naar boven