Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3360/GB, 15 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3360/GB

Betreft:            […]                             datum: 15 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 9 januari 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De reclassering acht nader onderzoek noodzakelijk om klagers recidiverisico te kunnen vaststellen. Ambulante forensische behandeling is mogelijk geïndiceerd. Klager is bereid mee te werken aan onderzoek en behandeling. Hij verwacht niet dat er grote problemen geconstateerd zullen worden, nu agressieregulatie in de strafzaak ook geen rol speelde, in dat kader ook geen verzoek tot nader onderzoek is gedaan en de rechtbank aan klager geen bijzondere voorwaarden heeft opgelegd. Tijdens de inmiddels zeventien maanden die klager in detentie verblijft, hebben zich nooit problemen voorgedaan. Klager heeft geen rapporten gehad, is gepromoveerd en is afdelingsreiniger. Het is onbegrijpelijk dat de reclassering twijfelt aan klagers intrinsieke motivatie. Klager denkt weliswaar niet dat behandeling noodzakelijk is, maar als dat wel zo blijkt te zijn, dan werkt hij daaraan mee. Klager is er nu de dupe van dat het onderzoek van De Waag niet kon plaatsvinden, voordat het selectieadvies werd opgemaakt. Aan plaatsing in een b.b.i. zou de voorwaarde verbonden kunnen worden dat klager alsnog aan dit onderzoek en een eventueel vervolgtraject meewerkt. Het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg, zou geen verschil moeten maken. Op basis van de veroordeling in eerste aanleg, komt klager gewoon in aanmerking voor detentiefasering. Er is bovendien nog geen zicht op een uitspraak in hoger beroep. Het slachtoffer van het feit waarvoor klager is veroordeeld, bevindt zich niet meer in Nederland. Dat verzet zich dus ook niet tegen klagers detentiefasering. Het feit dat het gerechtshof een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft afgewezen, verzet zich daar evenmin tegen. Die beoordeling is namelijk een geheel andere dan die in de onderhavige procedure. Schorsing van de voorlopige hechtenis is immers een uitzondering, terwijl detentiefasering een recht is. Het oordeel van het Hof is bovendien van november 2018 en dus niet meer actueel. Klager verzoekt te worden gehoord.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit het reclasseringsadvies komt geen duidelijk beeld van klager naar voren. De reclassering ziet wel risico’s ten aanzien van strafbaar gedrag. Zij acht nader onderzoek en eventueel ambulante behandeling, zoals een terugvalpreventietraining, bij bijvoorbeeld De Waag noodzakelijk. Volgens de reclassering heeft klager geen specifieke hulpvraag en is hij niet intrinsiek gemotiveerd. Zij adviseert desondanks hem in aanmerking te laten komen voor plaatsing in een b.b.i. Gelet op deze bevindingen is evenwel sprake van een maatschappelijk risico, dat in de weg staat aan plaatsing in een b.b.i. Overigens klopt het dat het in beginsel wel mogelijk is te starten met detentiefasering wanneer het hoger beroep nog loopt.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3.      De reclassering schat klagers recidiverisico als gemiddeld in. Daarbij is een risico op letsel aanwezig, gelet op de feiten waarvoor klager is veroordeeld (onder meer wapenbezit en een poging tot doodslag). De reclassering acht nader onderzoek en eventueel behandeling bij De Waag geïndiceerd. Uit het Reclasseringsadvies dat in het dossier is gevoegd, komt naar voren dat klager sinds zijn vijftiende in aanraking is met justitie en meermalen is veroordeeld wegens diefstal met geweld, wapenbezit, drugshandel en mishandeling. Klager zit nu gedetineerd, nadat hij is aangehouden voor een ernstig geweldsdelict met een vuurwapen en witwassen. Klager heeft de reclassering geen zicht geboden op zijn sociale netwerk.

4.4.      De beroepscommissie komt op basis hiervan tot het oordeel dat sprake is van een meer dan beperkt maatschappelijk risico. Daarom, en gelet op klagers strafrestant van veertien maanden, ligt het vooralsnog voor de hand eerst het nadere onderzoek en de eventuele behandeling in gang te zetten, voordat klager in een b.b.i. wordt geplaatst. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 15 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven