Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0072/TP C, 18 augustus 1999, beroep
Uitspraakdatum:18-08-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/72/TP

betreft: [klager] datum: 18 augustus 1999

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep van

[...], verder te noemen appellant,

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft niet voor 2 maart 1999 de termijn waarbinnen appellant in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, verlengd. Dit verzuim wordt ingevolge artikel 12,derde lid, BVT gelijkgesteld met een beslissing tot verlenging van deze termijn.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken:
- het beroepschrift van appellant d.d. 9 maart 1999;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 17 mei 1999 van de Minister.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juli 1999 is appellant gehoord.
Namens de Minister is gehoord de heer [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

3. De feiten
Appellant is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling van appellant is ingegaan op 8 december 1995.
Appellant is op 6 mei 1997 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Op 4 oktober 1997 is hij deze kliniek ontvlucht. Op 5 februari 1998 is hij aangehouden en ingesloten op verdenking van het plegen van strafbarefeiten. Hij is op 20 mei 1998 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor het plegen van diefstal, meermalen gepleegd. Na beëindiging van die straf op 3 september 1998 is de tenuitvoerlegging van zijn tbs hervat.Sindsdien verblijft hij in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant in het huis van bewaring te ‘s-Hertogenbosch.
Appellant is op 25 februari 1999 gehoord door een medewerker van het Bureau Selectie- en detentiebegeleiding van genoemd huis van bewaring over verlenging van de passantentermijn met ingang van 2 maart 1999.
Bij brief van 3 maart 1999 heeft de Minister appellant meegedeeld dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de termijn die appellant in een huis van bewaring kan doorbrengen (de passantentermijn) inafwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting van rechtswege met ingang van 2 maart 1999 met drie maanden is verlengd tot 31 mei 1999.
Op 22 juli 1998 heeft de Dr. Henri van der Hoevenkliniek appellant ter herselectie aangeboden. Bij brief van 6 augustus 1998 heeft de Minister genoemde kliniek bericht geen aanleiding te zien voor herselectie van appellant. Nadatde kliniek het verzoek om herselectie nader had toegelicht, heeft de Minister op 4 december 1998 opnieuw bericht geen aanleiding voor herselectie te zien. Nadat de Dr. Henri van der Hoevenkliniek op 29 januari 1999 de Minister hadmeegedeeld ervan overtuigd te zijn dat een heropname van appellant in de kliniek weinig kans van slagen had, heeft de Minister uiteindelijk besloten het verzoek tot herselectie ter verdere behandeling door te geleiden aan het Dr.F.S. Meijers Instituut (MI) te Utrecht. Bij brief van 25 februari 1999 is het MI verzocht om een plaatsingsadvies. Appellant is inmiddels geherselecteerd voor de TBS-Kliniek De Kijvelanden te Poortugaal.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van appellant
Hij houdt het wel uit in een penitentiaire inrichting, maar hij is een mens en heeft behandeling nodig. Hij moet derhalve zo spoedig mogelijk weer in een tbs-inrichting geplaatst worden. Hij is het er dan ook niet mee eens dat hijnu weer moet wachten op plaatsing in een tbs-inrichting en onderaan op de wachtlijst is geplaatst, terwijl hij al vijf maanden behandeling heeft gehad in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek en destijds geruime tijd op plaatsing indie kliniek heeft moeten wachten. Hij heeft voor die wachttijd een schadevergoeding van f. 16.000,= gekregen. Hij is de kliniek ontvlucht, omdat hij een tijdje bij zijn familie wilde zijn en gedurende een half jaar wilde werken,waarna hij zich weer in de kliniek had willen melden. Hij was niet van plan om te gaan stelen. Hij heeft delicten gepleegd ten gevolge van de problemen die hij thuis had. Hij heeft de straf, die hem is opgelegd voor die delicten,uitgezeten.
In februari 1998 heeft hij met de genoemde kliniek gebeld en vernomen dat het de bedoeling was dat hij weer in die kliniek zou worden opgenomen. Medewerkers van de kliniek zijn een paar keer bij hem langs geweest. Men wilde hemplaatsen op de Nicolai-afdeling. Een maand voor de einddatum van zijn straf hebben ze hem verteld dat zij een voorstel herselectie zouden uitbrengen.
Sinds vorige week is hem bekend dat de TBS-Kliniek De Kijvelanden hem wil gaan behandelen. Een opnamedatum is nog niet bekend.

4.2. Het standpunt van de Minister
Appellant is tijdig gehoord, maar niet tijdig bericht over de verlenging van de passantentermijn, zodat het beroep formeel gegrond zal zijn. Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Naar aanleiding van het eerste herselectieverzoekvan de Dr. Henri van der Hoevenkliniek is vanuit het departement geprobeerd appellant in die kliniek, die als particuliere inrichting geen opnameplicht heeft, teruggeplaatst te krijgen. Dit was gerechtvaardigd. Nadat de genoemdekliniek echter had aangegeven geen basis meer te zien voor een behandeling van appellant, heeft de Minister uiteindelijk ingestemd met herselectie van appellant om de ontstane impasse te doorbreken.
Appellant is een herselectant en kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Derhalve kon de passantentermijn verlengd worden. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie zou een duurvan de passantentermijn van een herselectant van zes maanden door de beugel kunnen. In dit geval spelen omstandigheden als ontvluchting en recidive echter een zware rol. Hij verbleef ten tijde van het instellen van het beroep zesmaanden als passant in het huis van bewaring terwijl de gemiddelde duur van de uitgezeten wachttijd van de huidige passanten medio maart 1999 297 dagen bedroeg met een mediaan van 249 dagen en medio juni 1999 285 dagen met eenmediaan van 257 dagen. Hij wordt niet ten onrechte achtergesteld bij andere tbs-gestelden. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van appellant af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaalddoor de aanvangsdatum van de tbs. Zijn psychische conditie is blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 19 april 1999 niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een huis van bewaring moet worden aangemerkt, en nietis gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst.

5. De beoordeling
5.1. Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen van de Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing endaarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden) (Stb. 1997, 280). Van deze Wet is art. 12 op 11 juli 1997 en zijn deoverige bepalingen op 1 oktober 1997 in werking getreden (KB 5 juli 1997, Stb. 1997, 295).

5.2. De beroepscommissie is van oordeel dat in het voorliggende geval aansluiting dient te worden gezocht bij de rechtspositie van tbs-gestelden die op hun (eerste) plaatsing in een tbs-inrichting wachten. Een redelijkewetstoepassing brengt mee dat het in artikel 12 BVT omtrent de passantentermijn en de verlenging daarvan bepaalde geldt ten aanzien van alle in huizen van bewaring verblijvende tbs-passanten. Dit brengt mee dat de eerderejurisprudentie van de beroepscommissie ten aanzien van de verlenging van de passantentermijn - hierna weergegeven onder 5.3 tot en met 5.3.3. – in aanmerking dient te worden genomen.

5.3. Bij de beoordeling van het beroep moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12 BVT, moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat inbeginsel capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen voor de Minister aanleiding kan vormen om de in het eerste lid van deze wetsbepaling genoemde termijn van zes maanden, waarbinnen een tbs-gestelde in een tbs-inrichting moet wordengeplaatst, zo vaak als dit nodig is met drie maanden te verlengen. Een beslissing van de Minister tot verlenging van deze termijn wegens capaciteitstekort leidt derhalve niet zonder meer tot gegrondverklaring van het beroep.

5.3.1. Wel laat het zich denken dat een tbs-gestelde bij het maken van een keuze door de Minister tussen enerzijds plaatsing in een tbs-inrichting en anderzijds verlenging van de passantentermijn ten onrechte wordt achtergesteldbij andere tbs-gestelden. Ook is voorstelbaar dat de totale duur van het verblijf van een tbs-gestelde als passant in een huis van bewaring zodanig lang wordt dat een beslissing tot verlenging van de passantentermijn bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Tenslotte kan de psychische situatie van een tbs-gestelde zodanig zijn dat hij als ongeschikt voor verblijf in een huis van bewaring moet wordenaangemerkt en bij voorrang dient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Beroepen van tbs-gestelden ingesteld tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn in gevallen als hiervoor bedoeld kunnen ookindien er sprake is van een capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen leiden tot gegrondverklaring van deze beroepen.

5.3.2. Gelet op het hiervoor overwogene dient de beroepscommissie bij de behandeling van door tbs-gestelden ingestelde beroepen tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn tenminste te beschikken overdoor of vanwege de Minister te verstrekken informatie met betrekking tot:- de beschikbare capaciteit dan wel het capaciteitstekort in tbs-inrichtingen ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van depassantentermijn alsmede een prognose daaromtrent over de drie maanden volgend op het moment waarop de beslissing is genomen;
- opgave van de gemiddelde duur van het verblijf van tbs-gestelden als passant in een huis van bewaring ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn;
- de pro justitia rapportage met betrekking tot de psychische conditie van de desbetreffende tbs-gestelde en een verklaring afkomstig van een medicus betreffende de vraag of de tbs-gestelde gelet op zijn psychische toestand aldan niet geschikt is om langer als passant in een huis van bewaring te verblijven.

5.3.3. De Minister is gehouden voor de afloop van de in artikel 12 BVT bedoelde passantentermijn over de verlenging daarvan een beslissing te nemen en daarbij de procedurele voorschriften zoals neergelegd in de artikelen 53, tweedelid onder a, BVT
- de hoorplicht - en 54, tweede lid, BVT - de informatieplicht - na te komen. Deze voorschriften zijn van wezenlijk belang voor de rechtspositie van de tbs-gestelde en de Minister is dan ook gehouden deze voorschriften bij debesluitvorming betreffende de verlenging van de passantentermijn in acht te nemen (vgl. BC 9 februari 1998, C 97/28, Sancties 1998, nr. 28).

5.4. Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is gebleken dat de Minister niet voor het verstrijken van de passantentermijn een beslissing over de verlenging daarvan heeft genomen. Wel is appellant hieromtrent tijdig gehoord.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de ingevolge art. 12, derde lid, BVT als zodanig aan te merken beslissing van de Minister totverlenging van de passantentermijn op formele grond dient te worden vernietigd.

5.5. De beroepscommissie is van oordeel dat appellant enige tegemoetkoming is geboden voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd als gevolg van de onder 5.4 bedoelde gedragslijn van de Minister, welke niet meer ongedaan is temaken.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op
f. 100,=.

5.6. Nu de Minister bij schriftelijke mededeling d.d. 3 maart 1999 appellant alsnog van de verlenging van de passantentermijn in kennis heeft gesteld, zal de beroepscommissie de Minister niet opdragen een nieuwe beslissing tenemen maar beoordelen of er ook materiële gronden zijn om de beslissing te vernietigen.

5.7. De beroepscommissie overweegt dat appellant formeel een tbs-passant ter herselectie is en dat de duur van de passantentermijn ten tijde van de bestreden beslissing zes maanden bedroeg. Reeds eerder heeft zij geoordeeld dateen termijn van maximaal zes maanden tussen aanvang van de passantentermijn in het kader van herselectie en het moment van herplaatsing in een tbs-inrichting de toets der kritiek wel zou kunnen doorstaan. Daartoe werd overwogen datde desbetreffende appellant al ongeveer tweeënhalf jaar in een tbs-kliniek was behandeld en dat de behandeling, na de onderbreking ervan, zo snel mogelijk elders moest worden voortgezet om niet het reeds bereikte teniet te latengaan.
In de onderhavige zaak is sprake van een andere situatie. Appellant heeft zich na vijf maanden verblijf in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek aan zijn tbs-behandeling onttrokken door de kliniek te ontvluchten, waarna hij heeftgerecidiveerd en is veroordeeld tot een gevangenisstraf, na afloop waarvan de tenuitvoerlegging van zijn tbs is hervat en hij - wederom - als tbs-passant ter herselectie verblijft in een huis van bewaring. Gebleken is dat degenoemde kliniek appellant vanwege zijn ontvluchting niet opnieuw heeft willen opnemen en hem op 22 juli 1998 ter herselectie heeft aangeboden. Gelet op de wijze waarop in deze zaak sindsdien de communicatie tussen de genoemdekliniek en de Minister is verlopen - waardoor het MI uiteindelijk pas op 25 februari 1999 is verzocht te adviseren over de wijze van verdere tenuitvoerlegging van de tbs – is de beroepscommissie van oordeel dat onder dergelijkeomstandigheden een duur van de passantentermijn van langer dan negen maanden als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt.
Nu appellant ten tijde van de bestreden beslissing zes maanden als tbs-passant ter herselectie in een huis van bewaring verblijft en door de onderhavige verlenging de duur van die termijn niet een duur van negen maandenoverschrijdt, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanig lange duur dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn onredelijk of onbillijk moest worden geacht.

5.8. Uit de medische verklaring d.d. 19 april 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te ‘s-Hertogenbosch blijkt dat de psychische conditie van appellant op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in hethuis van bewaring als onverantwoord moest worden beschouwd. Er bestond derhalve ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding om appellant bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

5.9. De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de BVT en dat de termijn waarbinnen appellant in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatstdiende te worden verlengd van 2 maart 1999 tot 31 mei 1999.

5.10. Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in art. 66, derde lid onder b, in verbinding met art. 69, vijfde lid, BVT bepalen dat haaruitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bedoelde beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnenappellant in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 2 maart 1999 tot 31 mei 1999.
Zij bepaalt de aan appellant ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op f. 100,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. H.B. Greven, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 augustus 1999

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/72/TP

Betreft: [...], verder te noemen appellant.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 15 juli 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg,
leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. H.B. Greven.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord is appellant.
Namens de Minister van Justitie is de heer [...] gehoord.

Door appellant is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Hij houdt het wel uit in een penitentiaire inrichting, maar hij is een mens en heeft behandeling nodig. Hij is het er dan ook niet mee eens dat hij nu weer moet wachten op plaatsing in een tbs-inrichting en onderaan op de wachtlijstis geplaatst, terwijl hij al vijf maanden behandeling heeft gehad in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek en destijds geruime tijd op plaatsing in die kliniek heeft moeten wachten. Hij heeft voor die wachttijd een schadevergoeding vanf. 16.000,= gekregen. Hij is de kliniek ontvlucht, omdat hij gedurende een half jaar wilde werken, waarna hij zich weer in de kliniek had willen melden. Hij was niet van plan om te gaan stelen. Hij heeft de straf, die hem isopgelegd voor de na de ontvluchting gepleegde delicten, uitgezeten.
In februari 1998 heeft hij met de genoemde kliniek gebeld en vernomen dat het de bedoeling was dat hij weer in die kliniek zou worden opgenomen. Medewerkers van de kliniek zijn een paar keer bij hem langs geweest. Men wilde hemplaatsen op de Nicolai-afdeling. Een maand voor de einddatum van zijn straf hebben ze hem verteld dat zij een voorstel herselectie zouden uitbrengen.
Sinds vorige week is hem bekend dat de TBS-Kliniek De Kijvelanden hem wil gaan behandelen. Een opnamedatum is nog niet bekend.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Appellant is tijdig gehoord, maar niet tijdig bericht over de verlenging van de passantentermijn, zodat het beroep formeel gegrond zal zijn. Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Naar aanleiding van het eerste herselectieverzoekvan de Dr. Henri van der Hoevenkliniek is vanuit het departement geprobeerd appellant in die kliniek, die als particuliere inrichting geen opnameplicht heeft, teruggeplaatst te krijgen. Dit was gerechtvaardigd. Nadat de genoemdekliniek echter had aangegeven echt geen basis meer te zien voor een behandeling van appellant, heeft de Minister uiteindelijk ingestemd met een herselectie van appellant om de ontstane impasse te doorbreken.
Appellant is een herselectant en kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Derhalve kon de passantentermijn verlengd worden. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie zou een duurvan de passantentermijn van een herselectant van zes maanden door de beugel kunnen. In dit geval spelen omstandigheden als ontvluchting en recidive echter een zware rol.

secretaris voorzitter

Naar boven