Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0057/TP C, 24 augustus 1999, beroep
Uitspraakdatum:24-08-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/57/TP

betreft: [klager] datum: 24 augustus 1999

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep, ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen appellant,

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin appellant wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 26 februari 1999 verlengd tot 27 mei 1999.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken:
- het beroepschrift van appellant d.d. 23 februari 1999, en de aanvullingen daarop d.d. 25 februari 1999 van appellant, d.d. 2 maart 1999 van reclasseringswerkster [...] en d.d. 28 juni 1999 van zijn raadsman mr. S.O. Roosjen;

- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 18 mei 1999 van de Minister.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juli 1999 is appellant gehoord. Zijn raadsman was verhinderd ter zitting te verschijnen.
Namens de Minister is gehoord de heer [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

De behandeling van het beroep is aangehouden in afwachting van nadere informatie, die op 2 augustus 1999 is ontvangen.

3. De feiten
Appellant is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief van 15 september 1998 heeft de Minister appellant meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf vanaf 3 maart 1998 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegdetbs en dat hij sinds laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 11 februari 1999, uitgereikt aan appellant op 17 februari 1999, heeft de Minister appellant bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 26februari 1999 met drie maanden is verlengd tot 27 mei 1999. Appellant is terzake niet gehoord.
De vroegst mogelijke datum van invrijheidstelling van appellant én aansluitende aanvang van zijn tbs is 15 september 1999.
Appellant verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) "De Geerhorst" te Sittard. Hij is van 25 juni 1998 tot 16 september 1998 ter selectie opgenomen geweest in het Dr. F.S. Meijers Instituut te Utrecht en geselecteerd voor deDr. S. van Mesdagkliniek te Groningen.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van appellant
Appellant is het niet eens met de verlenging van de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting, omdat hij niet is gehoord. Verder duurt die wachttermijn al 14 maanden. Deze termijn duurt derhalve langer dan de termijn vanzes maanden die de Hoge Raad in zijn arrest d.d. 5 juni 1998 als rechtmatig heeft geoordeeld.
Indien de beroepscommissie laatstgenoemde termijn niet wil volgen, dan blijft een duur van 14 maanden te lang, gelet op de bijzondere situatie dat hij ingevolge van toepassing zijnde regelgeving sinds 3 maart 1998 in aanmerking komtvoor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs, alsmede dat bij het totstandkomen van die regelgeving al voorzienbaar was dat daarmee rechten werden gecreëerd die in beginsel gerespecteerd zouden moeten worden, terwijl hetcapaciteitstekort toen ook al een gegeven was.
Appellant staat op de zevende plaats op de wachtlijst voor plaatsing in de Dr. S. van Mesdagkliniek. Eerder stond hij op de vijfde plaats. Hij is zeer gemotiveerd voor tbs-behandeling, maar is bang door het lange wachten zijnmotivatie voor behandeling te verliezen. Hij wil graag met voorrang in genoemde kliniek en desnoods in een andere tbs-inrichting geplaatst worden. Dit wordt ondersteund door zijn reclasseringswerkster. Hij kan het niet meeruithouden in de gevangenis. Hij krijgt medicatie om rustig te blijven. Hij laadt zich telkens weer op, maar voelt dat hij achteruit gaat en dat hij het straks niet meer aan zal kunnen. Hij is in de gevangenis onder behandeling vande psychiater. Deze heeft bij brief d.d. 3 juni 1999 aan het Bureau selectie- en detentiebegeleiding (BSD) van de p.i. "De Geerhorst" aangegeven dat zij appellant regelmatig op haar spreekuur ziet wegens toenemende psychiatrischeproblemen en dat opnieuw aan de bel moet worden getrokken, omdat hij de laatste weken steeds meer symptomen vertoont van een dreigende psychische decompensatie. Naar aanleiding van die brief heeft het BSD bij schrijven d.d. 16 juni1999 de Minister verzocht appellant zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting op te laten nemen.
Hij heeft een programma van de Dr. S. van Mesdagkliniek gezien en begrepen dat er wel plaatsen in die kliniek zijn.

4.2. Het standpunt van de Minister
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu de bestreden beslissing hem tijdig is meegedeeld. Appellant is niet gehoord, maar daartoe bestaat ook geen wettelijke plicht.
Appellant kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij is als "Fokkens-passant" op een wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting geplaatst. Zijn positie als zodanig verschilt vandie van een tbs-passant, omdat de tbs van appellant nog niet was ingegaan op het moment van het in aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs én van de onderhavige verlenging van de wachttermijn voor plaatsing ineen tbs-inrichting. De Regeling plaatsing veroordeelden tot gevangenisstraf en tbs geeft geen onaantastbaar recht op plaatsing. Wel bewerkstelligt deze Regeling een spoedigere selectie voor en plaatsing in een tbs-inrichting dan hetgeval zou zijn wanneer de procedures voor selectie en plaatsing pas gestart zouden worden na het verstrijken van de datum van invrijheidsstelling en aansluitende aanvang van de tbs. Beroep is mogelijk met name in situaties waarinhet niet verantwoord is om de wachttermijn voor plaatsing te verlengen. De Minister gaat in dit verband af op signalen vanuit de inrichting van verblijf, afkomstig vanuit het Psycho Medisch Overleg (PMO). Ten aanzien van appellantzijn voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen omtrent detentieongeschiktheid vanuit het PMO van de p.i. "De Geerhorst" ontvangen. De aan die inrichting verbonden psychiater had haar brief van 3 juni 1999 niet naar hetBSD maar naar de Minister moeten sturen. De verklaring van bedoelde psychiater kan aanleiding vormen appellant met spoed te gaan plaatsen. Het is de vertegenwoordiger van de Minister niet bekend of de afdeling ITJZ al actie inzakeplaatsing van appellant heeft ondernomen.

5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en de daarop gebaseerde Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs kan een gedetineerde die is veroordeeld tot een gevangenisstraf en aan wie tbs is opgelegdin aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs door plaatsing in een tbs-inrichting.

In artikel 76, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) is bepaald dat een dergelijke plaatsing geschiedt voordat zes maanden in een p.i. zijn doorgebracht sedert de beslissing hem in aanmerking te laten komen voorvervroegde tenuitvoerlegging van de tbs.
Volgens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan de Minister, rekening houdende met de in artikel 11 BVT genoemde eisen, de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting met telkens drie maanden verlengen als plaatsingbinnen de termijn van zes maanden naar het oordeel van de Minister niet mogelijk is.

5.2. In de PBW is niet voorgeschreven dat de Minister een gedetineerde omtrent een beslissing tot verlenging van de bedoelde wachttermijn hoort en informeert. Evenmin zijn de in de artikelen 53 en 54 BVT neergelegde hoor- eninformatieplichten van overeenkomstige toepassing verklaard. De beroepscommissie acht het echter van wezenlijk belang voor de rechtspositie van gedetineerden dat de Minister ook in gevallen als de onderhavige de gedetineerden vóórhet verstrijken van de bedoelde wachttermijn hoort en informeert, nu de mogelijkheid van vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs verwachtingen wekt en het uitblijven van plaatsing in een tbs-inrichting onzekerheid met zichmeebrengt.
De Minister heeft in de onderhavige zaak wel voor het verstrijken van de wachttermijn van appellant een beslissing over de verlenging daarvan genomen, die hem tijdig is uitgereikt. Appellant is echter niet omtrent die beslissinggehoord.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing op formele gronden te worden vernietigd.

5.3. De beroepscommissie is van oordeel dat appellant een tegemoetkoming toekomt voor de onder 5.2 genoemde onzekerheid. De beroepscommissie zal deze, gehoord de Minister, vaststellen op f. 100,=.

5.4. Vervolgens zal de beroepscommissie beoordelen of er ook materiële gronden zijn om de bestreden beslissing te vernietigen.

5.4.1. Appellant is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting, hoewel hij daarvoor al sinds 3 maart 1998 in aanmerking komt. Ten tijde van de bestreden beslissing bedraagt de wachttermijn voorplaatsing elf maanden. Een dergelijke duur is lang, maar kan in dit geval niet onredelijk lang worden geacht, gelet op het feit dat de vrijheidsstraf aan het verblijf van appellant in een p.i. ten grondslag ligt en de tbs nog nietis aangevangen. Dit vormt een wezenlijk verschil tussen de situatie van gedetineerden die op basis van artikel 76 PBW in een p.i. wachten op plaatsing in een tbs-inrichting en die van gedetineerden die op grond van artikel 12 BVT ineen p.i. op bedoelde plaatsing wachten. Het beroep op het arrest d.d. 5 juni 1998 van de Hoge Raad faalt, reeds nu die uitspraak ziet op de duur van de passantentermijn van een ter beschikking gestelde wiens tbs al was ingegaan.
5.4.2. Blijkens een verklaring d.d. 3 juni 1999 van de aan de p.i. "De Geerhorst" verbonden psychiater dient opnieuw aan de bel te worden getrokken wat betreft de snelheid van plaatsing van appellant in een tbs-inrichting wegenstoenemende dreigende psychische decompensatie.
Blijkens de medische verklaring d.d. 22 juli 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Maastricht, - opgesteld door dezelfde psychiater - wordt appellant nog wel detentiegeschikt geacht, maar wordt na overleg met het PMO enhet BSD van de p.i. "De Geerhorst" wel geadviseerd appellant zo snel mogelijk in de Dr. S. van Mesdagkliniek te plaatsen wegens aanwezigheid van gevaar voor agressieve acting-out en eventueel verdere psychische decompensatie met sucide.
De beroepscommissie gaat er, in het licht van deze verklaringen en de omstandigheid dat de Minister voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen vanuit het PMO van genoemde gevangenis omtrent eventueledetentieongeschiktheid van appellant heeft ontvangen, van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing - welke beslissing de periode van 26 februari 1999 tot 27 mei 1999 bestrijkt - geen aanleiding bestond om appellant metvoorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Wel geeft zij in overweging om, op grond van de nieuwe gegevens, de mogelijkheid om appellant met voorrang te plaatsen met enige voortvarendheid te bezien.

5.4.3. De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de PBW en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te worden verlengdvan 26 februari 1999 tot 27 mei 1999.

5.4.4. Nu de bestreden beslissing op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69,vijfde lid, BVT bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bedoelde beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voorplaatsing in een tbs-inrichting is verlengd van 26 februari 1999 tot 27 mei 1999.
Zij bepaalt de aan appellant ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op f. 100,= .

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.E. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 24 augustus 1999

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/57/TP

Betreft: [...], verder te noemen appellant.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 1 juli 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. J.M. van der Vaart,
leden: dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.E. Schaap.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord is appellant.
Namens de Minister van Justitie is de heer [...] gehoord.

Door appellant is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Hij staat op de zevende plaats op de wachtlijst voor plaatsing in de Dr. S. van Mesdagkliniek. Eerder stond hij op de vijfde plaats. Hij is zeer gemotiveerd voor tbs-behandeling, maar is bang door het lange wachten zijn motivatievoor behandeling te verliezen. Hij kan het niet meer uithouden in de gevangenis. Hij krijgt medicatie om rustig te blijven. Hij laadt zich telkens weer op, maar voelt dat hij achteruit gaat en dat hij het straks niet meer aan zalkunnen. Hij is in de gevangenis onder behandeling van de psychiater. Deze heeft bij brief d.d. 3 juni 1999 aan het Bureau selectie- en detentiebegeleiding (BSD) van de p.i. "De Geerhorst" aangegeven dat zij appellant regelmatig ophaar spreekuur ziet wegens toenemende psychiatrische problemen en dat opnieuw aan de bel moet worden getrokken, omdat hij de laatste weken steeds meer symptomen vertoont van een dreigende psychische decompensatie. Naar aanleidingvan die brief heeft het BSD bij schrijven d.d. 16 juni 1999 de Minister verzocht appellant zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting op te laten nemen.
Hij zit al langere tijd in de gevangenis en voelt dat hij het niet meer aankan. Hij heeft een programma van de Dr. S. van Mesdagkliniek gezien en begrepen dat er wel plaatsen in die kliniek zijn.
Inmiddels heeft de Minister beslist tot verdere verlenging van zijn wachttermijn, waartegen hij eveneens beroep heeft ingesteld.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu de bestreden beslissing hem tijdig is meegedeeld. Appellant is niet gehoord, maar daartoe bestaat ook geen wettelijke plicht.
Appellant kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij is als "Fokkens-passant" op een wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting geplaatst. Zijn positie als zodanig verschilt vandie van een tbs-passant, omdat de tbs van appellant nog niet was ingegaan op het moment van het in aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs én van de onderhavige verlenging van de wachttermijn voor plaatsing ineen tbs-inrichting. De Regeling plaatsing veroordeelden tot gevangenisstraf en tbs geeft geen onaantastbaar recht op plaatsing. Wel bewerkstelligt deze Regeling een spoedigere selectie voor en plaatsing in een tbs-inrichting dan hetgeval zou zijn wanneer de procedures voor selectie en plaatsing pas gestart zouden worden na het verstrijken van de datum van invrijheidsstelling en aansluitende aanvang van de tbs. Beroep is mogelijk met name in situaties waarinhet niet verantwoord is om de wachttermijn voor plaatsing te verlengen. De Minister gaat in dit verband af op signalen vanuit de inrichting van verblijf, afkomstig vanuit het Psycho Medisch Overleg (PMO). Ten aanzien van appellantzijn voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen omtrent detentieongeschiktheid vanuit het PMO van de p.i. "De Geerhorst" ontvangen. De aan die inrichting verbonden psychiater had haar brief van 3 juni 1999 niet naar hetBSD maar naar de Minister moeten sturen. De verklaring van bedoelde psychiater kan aanleiding vormen appellant met spoed te gaan plaatsen. Het is de vertegenwoordiger van de Minister niet bekend of de afdeling ITJZ al actie inzakeplaatsing van appellant heeft ondernomen.

secretaris voorzitter

Naar boven