Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2396/TA en R-18/2397/TA, 05 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2396/TA en R-18/2397/TA

betreft: [klaagster]       datum: 5 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klaagster,  gericht tegen uitspraken van 26 november 2018 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting, en van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord de heer […], psychiater, mevrouw […] en mevrouw […], juridisch medewerkers. Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft zij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Haar raadsman mr. F.J. Soriano heeft schriftelijk laten weten niet ter zitten aanwezig te zullen zijn. Als toehoorder was aanwezig mevrouw […] senior secretaris bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de klachten en de uitspraken van de beklagcommissie De klachten betreffen:

R-19/2396/TA: de beslissing tot verlenging van de maatregel van afzondering van 12 september 2018 (HK2018/109);
R-19/2397/TA: de beslissing tot toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling als vermeld in artikel 26, eerste lid, van de Bvt (HK2018/118) en de beslissing tot de maatregel separatie van 20 september 2018 (HK2018/119).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2.         De standpunten van klaagster en het hoofd van de inrichting

Klaagster heeft haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de periode dat de bestreden beslissingen zijn genomen werd het programma van klaagster langzaam opgebouwd. Klaagster wilde wel deelnemen aan programmaonderdelen, maar weigerde ook veel activiteiten. Indien ze geen programmaonderdeel volgde, was haar deur gesloten. In de week voorafgaand aan de gedwongen geneeskundige handeling ging het steeds slechter met klaagster. Ze sliep weinig en er was weinig zicht op haar eet- en drinkgedrag. Ze was mager, rondom haar ogen waren donkere kringen te zien en ze had korsten op haar lippen. Tijdens het transport naar de zitting van de RSJ zag het personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) dat klaagster forse korsten van haar onderarm aan het lospeuteren was tot bloedens aan toe. Al die omstandigheden samen hebben ertoe geleid dat besloten is tot het toedienen van medicatie. De zorgen waren dermate groot dat ook is besloten tot separatie van klaagster, waardoor zicht kon worden gehouden op haar gezondheid. Op die manier kon tevens worden gemonitord of de toegediende medicatie het gewenst effect had.

3.         De beoordeling

R-19/2396/TA: Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, constateert de beroepscommissie dat in het dossier een ondertekende schriftelijke mededeling zit, waaruit volgt dat klaagster is gehoord en uit het klaagschrift dat namens klaagster is ingediend blijkt dat de schriftelijke mededeling aan haar is uitgereikt op 12 september 2018. Aan die vormvereisten is derhalve voldaan. De beroepscommissie komt voor het overige tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

R-19/2397/TA: Op grond van artikel 26, eerste lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, Bvt indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. De handeling niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, Bvt wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.

Aan klaagster is op 20 september 2018 op grond van artikel 26, eerste lid, van de Bvt medicatie toegediend. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat het toedienen van de medicatie noodzakelijk was ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde. Hiertoe neemt de beroepscommissie in aanmerking dat uit het dossier en de toelichting van de directeur volgt dat klaagster op 16 en 17 september 2018 automutileerde door het verbranden van haar onderarm. Daarbij vermoedde het behandelteam een honger- en dorststaking, omdat klaagster duidelijk was afgevallen, donkere kringen om haar ogen en korsten op haar lippen had. Klaagster was voorts onpeilbaar in haar gedragingen, sliep nauwelijks en schreeuwde veel. Tijdens het vervoer naar de zitting van de RSJ op 20 september 2018 merkte het DV&O-personeel dat klaagster korsten van haar armen trok. Op grond van die informatie is een kamercontrole uitgevoerd, waarbij diverse scherpe gebruiksvoorwerpen zijn aangetroffen. Ook zijn pro-anorexia leuzen en een bloedafdruk op een kladblok aangetroffen. Orale anti-psychotische medicatie is overwogen, maar van duurzame medewerking was geen sprake. Bovendien is de medicatie eerder effectief gebleken. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Ten aanzien van de maatregel van de separatie stelt de beroepscommissie vast dat de schriftelijke mededeling een onjuiste grondslag vermeldt, nu de maatregel is opgelegd in verband met ‘het afwenden van ernstig gevaar voor de gezondheid van klaagster’ en niet in verband met ‘de handhaving van de orde of veiligheid in de kliniek”, zoals in de beslissing is vermeld. Hieraan hoeft echter naar het oordeel van de beroepscommissie geen rechtsgevolg te worden verbonden, omdat de beslissing tot separatie van klaagster - gelet op de feiten en omstandigheden van het geval - in redelijkheid kon worden genomen.

4.         De uitspraak

R-19/2396/TA: De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
R-19/2397/TA: De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de toepassing van de gedwongen geneeskundige handeling en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de maatregel van separatie ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en drs. J.E. Wouda, leden,  in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 5 juli 2019.

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven