Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1332/TA, 15 november 2000, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/1332/TA

betreft: [...] datum: 15 november 2000

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van het op 26 juni2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Allersma namens

[...], verder te noemen klager

gericht tegen een uitspraak d.d. 7 juni 2000 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) 'Zwolle' te Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Allersma, en namens het hoofd van voormeldeinrichting [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet verlenen van toestemming voor contact met de media.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van klager
Door en namens klager is -kort samengevat- ter zitting het volgende toegevoegd aan het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Het motief van klagers verlangen in contact met de media te treden teneinde zijn levensverhaal te laten verfilmen is tweeledig: hij wil het hem aangedane onrecht (zijn oneerlijke proces in Engeland en zijn inhumane verblijf in deEngelse gevangenis) naar buiten brengen èn hij wil jongeren in de leeftijdscategorie van 12 tot 23 jaar waarschuwen voor een levensstijl, die gerede kans geeft op detentie. Onvoldoende onderbouwd is de weigering tot mediacontacten,voorzover rekening gehouden wordt met het effect op klagers behandeling en de negatieve effecten ervan voor slachtoffers.
Bovendien gaat het vooralsnog om oriënterende contacten. Een filmmaatschappij moet nog worden gezocht. Klager heeft geen tbs en komt over enkele jaren vrij. Hij hoopt echter niet tot die tijd te hoeven wachten met het uitvoeren vanzijn plannen in dezen.

2.2. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en ter zitting is nog het volgende daaraan toegevoegd.
Klager is zeer gedreven in het naar buiten brengen van zijn levensverhaal. Behalve verantwoordelijkheid voor klager heeft de inrichting ook een bepaalde verantwoordelijkheid voor nabestaanden en slachtoffers. Bij mediacontacten isvaak tevoren niet te overzien welke de gevolgen uiteindelijk zullen zijn, in de eerste plaats voor klager zelf, maar ook voor nabestaanden en anderen. Klagers wens tot een dergelijk contact is nog steeds onderwerp van gesprek, ookmet hem. De inrichting is niet mordicus tegen zo’n contact, maar is wel sturend bezig mede in verband met de belangen van derden. Een en ander blijkt ook uit de brieven van 14 maart 2000 en 6 april 2000 van debeleidsverantwoordelijke functionaris. De inhoud van een brief van klager aan zijn zuster is aanleiding geweest om alles nog eens op papier te zetten en vormt mede de inzet van de gesprekken met klager met oog op optimaletoekomstmogelijkheden voor hem.

3. De beoordeling
Ter zitting is namens klager het beroep (00/1331/TA) tegen de maatregel van verlenging van de maatregel van toezicht op de inhoud van zijn correspondentie d.d. 17 februari 2000, in welk beklag de beklagcommissie klagerniet-ontvankelijk heeft verklaard, ingetrokken, alsmede het beroep (00/1330/TA) tegen het gegrond verklaarde beklag terzake van een maatregel d.d. 28 maart 2000. De beroepscommissie verstaat klagers beroep dan ook als gericht tegenhet niet verlenen van toestemming om contact te hebben met (vertegenwoordigers van) de media.
Bij schrijven van 14 maart 2000 heeft het plaatsvervangend hoofd van de inrichting klagers verzoek in contact te treden met de media om te komen tot verfilming van zijn levensverhaal afgewezen.
In beginsel heeft de verpleegde recht op vrijheid van meningsuiting. In artikel 39, eerste lid, BVT is bepaald dat het hoofd van de inrichting toestemming kan geven voor het voeren van een gesprek tussen de verpleegde en eenvertegenwoordiger van de media. In het licht van de functies van de verpleging kan dit recht echter worden beperkt met het oog op de in dit lid onder a. tot en met e. genoemde belangen. Blijkens de Memorie van Toelichting opvoornoemd artikel brengt het karakter van de verpleging met zich mee dat behoedzaam met publiciteit van de zijde van de verpleegde dient te worden omgegaan.
Aannemelijk geworden is dat het hoofd van de inrichting geweigerd heeft gebruik te maken van zijn bevoegdheid klager de beoogde toestemming te verlenen wegens de gerede mogelijkheid van een grote impact daarvan op familie vanklager, de nabestaanden van de slachtoffers en op klager zelf, in welk laatste geval naar het oordeel van de beroepscommissie ook het door anderen ingeschatte gevaar van een mislukte maatschappelijke reïntegratie van klager zelf(mogelijk ten gevolge van thans nog niet als onverdeeld gunstig te verwachten media-publiciteit) onder artikel 39, eerste lid sub a., BVT wordt begrepen. Het hoofd van de inrichting is na overleg terzake met de behandelendpsychiater en het afdelingshoofd tot zijn afwijzing gekomen. Klager wordt geacht thans nog niet in staat te zijn te overzien welke gevolgen verfilming van zijn levensverhaal heeft of zal kunnen hebben voor hem zelf, voor zijnomgeving en (nabestaanden van) slachtoffers. Ook de beroepscommissie heeft, gelet op het verhandelde ter zitting, kunnen vaststellen dat klager geen, althans onvoldoende inzicht heeft in de draagwijdte van zijn uitingen engedragingen. Voorts is aannemelijk geworden dat de inrichting in het kader van klagers behandeling actief met hem meedenkt of, hoe en wanneer het door klager gestelde doel van de film op enig moment optimaal kan worden bereikt. Hetvorenstaande in onderling verband en samenhang bezien heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie bij zijn beslissing op klagers verzoek om toestemming tot een gesprek met een vertegenwoordiger van demedia een juiste afweging gemaakt van alle in aanmerking komende belangen. De bestreden beslissing kan dan ook niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Mitsdien treft het beroep geen doel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. F.A.M. Kortmann en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 15 november2000.

secretaris voorzitter

Nummer: 00/1332/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 30 augustus 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen 'Zwolle' te Zwolle.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: dr. F.A.M. Kortmann en mr. C.L. van den Puttelaar.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Allersma en namens het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken.

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het motief van klagers verlangen in contact met de media te treden en zijn levensverhaal te laten verfilmen is tweeledig: hij wil het hem aangedane onrecht (zijn oneerlijke proces in Engeland en zijn inhumane verblijf in de Engelsegevangenis) naar buiten brengen èn hij wil jongeren in de leeftijdscategorie van 12 tot 23 jaar waarschuwen voor een levensstijl, die gerede kans geeft op detentie. De grondslag van de weigering tot mediacontacten -het effect opklagers behandeling en de negatieve effecten ervan voor slachtoffers- kan deze beslissing niet dragen. Integendeel, het zou juist een positief effect kunnen hebben op zijn behandeling. Bovendien gaat het in eerste instantie om orinterende contacten. Een filmmaatschappij moet nog worden gezocht. Klager heeft geen tbs en komt over enkele jaren vrij. Hij hoopt echter niet tot die tijd te hoeven wachten met het uitvoeren van zijn plannen in dezen.
Van een weigering tot mediacontacten was nog geen sprake, toen hij zijn zus schreef en een brief voor Peter R. de Vries bijvoegde met het verzoek aan haar die brief naar genoemde journalist door te zenden. Klager wist dat hijhiermee de regels ontweek, maar zag geen andere mogelijkheid, doordat hem al eerder geweigerd was te corresponderen met genoemde journalist. Dat zijn brief van 16 januari 2000 door zijn zus is ervaren als bedreigend komt hemonbegrijpelijk voor en is al helemaal geen reden hem een maatregel van postcensuur op te leggen. Klager ontkent daarin te hebben geschreven 'lang leve de Ku Klux Klan'. Evenmin heeft hij zijn ex-schoonfamilie in Engeland bedreigd.Hij heeft geen boosaardige gevoelens ten aanzien van hen. In 1996 heeft hij hun vanuit het MI eens geschreven. Zijn schoonfamilie zag hem niet als de ideale partner voor zijn vrouw en heeft zijn huwelijk kapot gemaakt. Klager dreigtniet, maar doet. Al sedert drie jaar beschikt klager niet meer over het adres van de familie in Engeland. Aangezien een groot deel van klagers correspondentie is gebaseerd op de wederzijdse behoefte tot briefwisseling, zou het beterzijn te kiezen voor onthouding van correspondentie met bepaalde personen in plaats van censuur op alle post toe te passen. Klager gaat akkoord met overlegging namens de directeur van brieven aan de beroepscommissie en voeging bij destukken.

Namens het hoofd van de inrichting is -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Klager heeft brieven naar familieleden geschreven onder bijvoeging van voor de media bestemde brieven. Een van de brieven aan zijn zuster ondertekende hij met 'lang leve de Ku Klux Klan' en hij adviseerde haar anatomielessen en eenEHBO-cursus te volgen. De inhoud van zijn brieven brengt een dusdanige angst teweeg bij zijn familie dat deze de inrichting hierover belt. De voor klager beleidsverantwoordelijke medewerker staat daarover in nauw contact met hem entracht hem te doen inzien welke angsten hij met zijn niet als zodanig bedoelde gedragingen bij anderen los maakt. Klager is zich daarvan onvoldoende bewust. De brief naar zijn zuster wordt niet als incident beschouwd, maar alsonderdeel van een langer traject. Aldus krijgen klagers correspondentie en mogelijke gevolgen ervan een plaats in zijn behandeling. Ten tijde van klagers verblijf in het MI in de periode 1995-1996 was correspondentie toegestaan enuit brieven vanuit Engeland is duidelijk geworden dat men daar bang is voor klager en voor het moment dat hij in vrijheid zal worden gesteld. In juni 2000 is door een vertrouwenspersoon van klagers ex-familie in Engeland opnieuwcontact gezocht met de maatschappelijk werkster van de kliniek met de vraag wanneer klagers vrijlating zal zijn, aangezien men bang is dat hij hen daarna zal bezoeken. Dat neemt de inrichting serieus. In augustus 2000 is vanuit deinrichting deze brief beantwoord.
Klager is zeer gedreven in het naar buiten brengen van zijn levensverhaal. Behalve verantwoordelijkheid voor klager heeft de inrichting ook een bepaalde verantwoordelijkheid voor nabestaanden en slachtoffers. Bij mediacontacten isbij de eerste contacten vaak niet te overzien welke de gevolgen uiteindelijk zullen zijn, in de eerste plaats voor klager zelf, maar ook voor nabestaanden en anderen. Klagers wens tot een dergelijk contact is nog steeds onderwerpvan gesprek, ook met hem. De inrichting is niet mordicus tegen een dergelijk contact, maar is wel sturend bezig mede in verband met de belangen van derden. Een en ander blijkt ook uit de brieven van 14 maart 2000 en 6 april 2000 vande beleidsverantwoordelijke functionaris.
De inhoud van de eerder genoemde brief van klager aan zijn zuster is aanleiding geweest om alles nog eens op papier te zetten en vormt mede de inzet van de gesprekken met klager met oog op optimale toekomstmogelijkheden voor hem.

secretaris voorzitter

Naar boven