Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3407/GB, 28 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3407/GB

Betreft:            [klager]                                   datum: 28 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W. Grift, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 1 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister)), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op 3 mei 2019 zijn ter zitting van de beroepscommissie in het Justitieel Complex Zaanstad klager en zijn raadsman, mr. J.W. Grift, gehoord door mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, bijgestaan door de secretaris, mr. L.E.M. Meekenkamp. Aan de heer […] (hierna: de rechercheur) is op verzoek van klager bijzondere toegang verleend om ter zitting een nadere toelichting te geven. De Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt te worden gehoord ter zitting. Van het verhandelde ter zitting is een verslag van horen opgemaakt, dat aan partijen is verzonden. Aan de Minister voor Rechtsbescherming is de gelegenheid geboden te reageren op het verslag van horen. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van klagers deelname aan een penitentiair programma (p.p.) tevens selectie voor de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sedert 7 mei 2018 gedetineerd. Hij is op 18 oktober 2018 gestart met het p.p. Klager is administratief ondergebracht bij de p.i. Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 1 februari 2019 is beslist tot beëindiging van zijn deelname aan het p.p. Op 11 april 2019 is hij teruggeplaatst naar voormelde p.i.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt mondeling toegelicht.

Tijdens zijn deelname aan het p.p. werd klager bedreigd. Hij was in die periode zeer labiel en suïcidaal. De politie heeft hem op een gegeven moment bij zijn werkgever opgehaald. Naar aanleiding van zijn situatie is vervolgens besloten dat hij niet meer naar zijn werk mocht gaan, dat hij niet meer mocht verblijven in zijn woning en dat hij hierover niet met derden mocht praten. De rechercheur heeft geprobeerd te regelen dat klager ergens onderdak zou krijgen. Klager was echter financieel krachtig genoeg om het zelf te bekostigen. Hij en zijn vrouw hebben veertien dagen ondergedoken gezeten in een hotel en op Center Parcs. Klager heeft de reclassering daarvan toen niet op de hoogte gesteld. Hij was toen bezig met zichzelf, zijn gezin en het feit dat hij werd afgeperst. Klager wilde zijn werk niet verzuimen. Hij heeft ook nog een tijdje op zijn werk geslapen. Zijn vrouw wilde na veertien dagen weer naar huis. Haar familie was niet op de hoogte van het feit dat zij waren ondergedoken. Klagers vrouw en dochter werden ook bedreigd. Klager had in die periode elke dag contact met de rechercheur. Op een gegeven moment werd de persoon die als de opdrachtgever van de afpersing wordt gezien, opgepakt. Toen klager, nadat hij ondergedoken had gezeten, weer thuis was, heeft hij de reclassering gebeld om dit door te geven. De reclassering heeft de casemanager vervolgens op de hoogte gesteld. De rechercheur heeft klager op een gegeven moment opgebeld en gezegd dat de officier de justitie de zaak zou sluiten. Klager heeft vervolgens een brief ontvangen waarin stond dat hij zich op 11 april 2019 diende te melden bij de p.i. Alpen en een gesprek met de directeur zou hebben. Daarbij stond ook vermeld dat hij er rekening mee moest houden dat hij weer ingesloten zou kunnen worden. Tijdens zijn gesprek met de directeur begreep klager dat al op 30 januari 2019 was beslist dat hij terug naar de gevangenis zou moeten. Klager begrijpt niet waarom in de beslissing daartoe staat vermeld dat het voor zijn eigen veiligheid beter was dat hij in de gevangenis zou zitten. Indien dat zo zou zijn, begrijpt hij niet waarom hij niet eerder naar binnen is gehaald. De opdrachtgever van de afpersing is inmiddels opgepakt en verblijft in het huis van bewaring van de p.i. Alphen. Klager heeft hem daar al eens gezien. Klager durft zijn vrouw daarom nu niet op bezoek te laten komen. Zijn dochter is momenteel zwanger. Namens klager is het beroep schriftelijk – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Op uitdrukkelijk advies van de politie en justitie heeft klager zich genoodzaakt gevoeld niet thuis te verblijven en op zijn werk te verschijnen. Hij kon en mocht hierover – gelet op het lopende onderzoek – niet, althans zo min mogelijk, met derden spreken. De officier van justitie heeft de toezichthouder van de p.i. hierover geïnformeerd. De toezegging is gedaan klager voor het schenden van deze voorwaarden niet vast te laten zetten. Desondanks adviseerde de inrichting een dag later aan de selectiefunctionaris dit wel te doen. Deze handelwijze is onfatsoenlijk en bovenal evident in strijd met hetgeen van een bestuursorgaan mag worden verwacht. Met betrekking tot het feit dat klager de reclassering en de toezichthouder niet heeft geïnformeerd, wijst klager op het feit dat de uitzonderlijke situatie dit ook niet toestond. Het ging niet om voor klager vrijwillige en gewenste contacten met criminelen. Een eventuele schending van de voorwaarden valt klager dan ook niet aan te rekenen, omdat hij gehoor gaf aan een uitdrukkelijk verzoek van politie en justitie.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Op 30 januari 2019 kreeg de toezichthouder bericht dat klager niet op zijn dagbesteding was. Hij had aan de senior casemanager te kennen gegeven dat hij al een tijd werd afgeperst en nu op last van de politie niet meer op zijn adres verbleef en ook niet meer naar zijn werk ging. De reclassering is van mening dat het klager verwijtbaar is dat hij niet heeft gecommuniceerd naar de reclassering. Daarnaast is het voor de eigen veiligheid van klager van belang dat hij weer wordt ingesloten. Op grond van de uitgebrachte adviezen is klagers p.p. beëindigd, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van het p.p. en hij niet langer een geschikte kandidaat voor deelname aan een p.p. is.
Op 5 februari 2019 heeft de senior casemanager aan het Openbaar Ministerie bericht dat klagers p.p. was beëindigd, maar dat dit pas naar klager zou worden gecommuniceerd, nadat het Openbaar Ministerie had verklaard dat de casus vanuit zijn kant beëindigd was. Dat is dan ook de reden geweest waarom klager zich, ondanks de beëindiging van zijn p.p. op 1 februari 2019, pas op 11 april 2019 op last van de vestigingsdirecteur heeft hoeven te melden bij de p.i. In de onderhavige zaak gaat het niet om de overtreding van een opgelegde bijzondere voorwaarde, maar om de overtreding van de basisvoorwaarden, de essentie van het p.p. Het programma bestaat immers uit het verrichten van arbeid in combinatie met een locatiegebod voor een bekend en goedgekeurd verlofadres. Klager heeft zich niet kunnen houden aan de basisvoorwaarden voor deelname aan een p.p. Daarnaast heeft hij omstandigheden in zijn persoonlijke situatie verzwegen voor de reclassering en de senior casemanager. Daarmee heeft hij zich onbegeleidbaar  opgesteld.

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      Uit het advies terugplaatsing in inrichting van de reclassering en het selectieadvies van de inrichting volgt het navolgende. Klager nam sinds 18 oktober 2018 deel aan het p.p. Klager heeft zich gedurende het toezicht meewerkend opgesteld. Op 30 januari 2019 werd onaangekondigd een bezoek gebracht aan de werkplek van klager, waar hij zijn verplichte dagbesteding in het kader van zijn p.p. vervulde. Klager werd daar niet aangetroffen. Navraag bij de werkgever leverde op dat klager die dag niet op zijn werk was en dat hij ook de vorige dag niet op zijn werkplek was verschenen. Klager belde op enig moment de senior casemanager en zei dat hij werd afgeperst en bedreigd door een (partner van een) voormalige zakenpartner uit het criminele milieu. Zijn vrouw en dochter werden door dezelfde mensen ook bedreigd.
Op 29 januari 2019 heeft de politie klager naar aanleiding van een melding vermissing vanwege veiligheidsredenen van zijn werkplek opgehaald. Klager heeft vervolgens op instigatie van de politie vanwege veiligheidsredenen enige tijd op een niet nader genoemde locatie verbleven. De senior casemanager merkt op dat klager hiervan voor 31 januari 2019 bij de reclassering noch bij Ex-Made melding heeft gemaakt. De reclassering is van mening dat klager de voorwaarden van het p.p. heeft overtreden en dat het klager verwijtbaar is dat hij niet afdoende naar haar heeft gecommuniceerd. Daarnaast is het in het belang van de veiligheid van klager dat hij weer wordt ingesloten en heeft de reclassering geadviseerd hem in de inrichting terug te plaatsen. Het Multi-Disciplinair Overleg gaat akkoord met het advies van de reclassering, mede op grond van (kort en zakelijk weergegeven) het tijdens de nachtelijke uren elders verblijven, het zich vanwege het lopende politieonderzoek (op last van de politie en het Openbaar Ministerie) voor onbepaalde tijd niet aan de voorwaarden van dagbesteding en locatiegebod houden, de verantwoordelijkheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen voor het wel en wee van haar gedetineerden, het gebrek aan vertrouwen in het nut van een p.p. dat tenslotte een legale re-integratie in de samenleving vanuit de gevangenis tot doel heeft en het niet vermelden van contacten uit het criminele milieu, terwijl daarvan al wel minimaal tweeënhalve week sprake was. Klager is op verzoek van het Openbaar Ministerie expliciet niet gehoord over dit advies. De officier van justitie heeft op 30 januari 2019 aan de senior casemanager van de p.i. verzocht klager niet te laten melden in de p.i. en weer vast te zetten, wegens het overtreden van de voorwaarden. Hierbij speelt een rol dat klager de voorwaarden op dringend advies van de politie heeft overtreden. Daarnaast zou het vastzetten van klager op dat moment het onderzoek schaden en zijn er veiligheidsrisico’s die met het vastzetten van klager niet worden opgelost. Daarbij is verzocht klager op dit moment niet te confronteren met het overtreden van de voorwaarden van het p.p. en de (mogelijke) gevolgen daarvan. De senior casemanager heeft op 30 januari 2019 bericht aan de officier van justitie dat, na intern overleg, is besloten aan het verzoek gehoor te geven. Op 4 april 2019 heeft klager een oproep gekregen voor een gesprek met de directeur van de p.i. Alphen in het kader van zijn p.p. Klager diende zich op 11 april 2019 te melden, waarbij in de brief stond dat hij rekening met insluiting moest houden. Hij is vervolgens op 11 april 2019 ingesloten. Op 10 april 2019 heeft de voormalige werkgever van klager in het kader van zijn p.p. te kennen gegeven dat klager zijn werkzaamheden bij hem kan hervatten, mits de politie dit gezien de veiligheid toestaat.

4.3.      De beslissing van de Minister tot beëindiging van het p.p. en het selecteren van klager voor een gesloten gevangenis  dateert van 1 februari 2019. De beslissing is op 11 april 2019 uitgereikt aan klager. De beroepscommissie constateert dat, op basis van de aanwezig stukken, klager in ieder geval vanaf 30 januari 2019 niet meer heeft voldaan aan de voorwaarden van het p.p. Klager heeft zich vanaf die datum immers (deels) niet gehouden aan het locatiegebod en aan de verplichte dagbesteding. De reden hiervoor is gelegen in omstandigheden die klager niet kunnen worden verweten. De omstandigheid dat hij niet meer aan de voorwaarden kon voldoen, maakt dat klager echter niet meer geschikt was voor deelname aan het p.p. Klager kon niet langer voldoen aan de basisvoorwaarden voor deelname aan een p.p. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 28 mei 2019.                   

 

            secretaris                                                  voorzitter

Naar boven