Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2089/TB, 03 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2089/TB

betreft: [klager]                                    datum: 3 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een beslissing van 22 oktober 2018 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder,  alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 23 april 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid.   Als toehoorders waren aanwezig […] en […], beiden werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Klager, die verzocht heeft om hem in de locatie Zeeland van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting) te horen en wiens verzoek vóór de zitting is toegewezen, is niet ter zitting verschenen. Klagers raadsman mr. S. O. Roosjen heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Op 15 mei 2019 is door de voorzitter van de beroepscommissie mr. R.M. Maanicus, bijgestaan door de secretaris mr. H.S. van Gemert, getracht om klager te horen in de locatie Zeeland. Tevens was aanwezig klagers raadsman mr. S.O. Roosjen. Gebleken is dat klager recent was overgebracht naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te Den Haag. Op 31 mei 2019 is klager door het lid van de beroepscommissie mr. T.B. Trotman, bijgestaan door de secretaris mr. H.S. van Gemert, gehoord in het JCvSZ. Klagers raadsman heeft meegedeeld  dat hij niet bij het horen aanwezig zou zijn.   Van het horen van mr. J.A.M. de Jong op 23 april 2019 en het horen van klager op 31 mei 2019 is verslag opgemaakt. De inhoud van de verslagen wordt als hier ingelast beschouwd. Klager, zijn raadsman en de Minister zijn in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de verslagen te reageren.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstay-voorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager verblijft sinds 8 maart 2006 in een longstayvoorziening van de Pompestichting. Verweerder heeft op 22 oktober 2018 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening van de Pompestichting voort te zetten.

3.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. 

Klager heeft bezwaar tegen het voortduren van zijn plaatsing in een longstayoorziening en wil graag in een longcare voorziening worden geplaatst. Hij wil niet meer naar een RIBW. Klager hoort thuis in de psychiatrie. Hij is geestelijk en lichamelijk ziek/gehandicapt en heeft zorg nodig. Hij gaat geen rare dingen meer doen. De gekken in de tbs-inrichting hebben zijn geest kapot gemaakt. Klager kan de directe aanleiding voor zijn plaatsing in het JCvSZ niet goed benoemen. In het JCvSZ is het goed en rustig. Klager doet niet veel op een dag, kijkt af en toe wat tv. Hij praat niet met anderen. Hij vertrouwt hen niet. Hij heeft een eigen kamer in het JCvSZ. In de locatie Zeeland ging het niet goed. Patiënten waren daar steeds aan het zeuren over seks. Als klager zei dat ze daarmee moesten stoppen, moest hij naar zijn kamer of begonnen ze te slaan. Hij heeft in het JCvSZ nog geen bezoek ontvangen. Hij heeft pijn en krijgt daar allerlei pillen voor; ook voor zijn epilepsie. Het is nog niet bekend hoe lang hij in het JCvSZ moet blijven. Hij hoopt dat hij in een longcare voorziening wel psychiatrische zorg zal krijgen. In de locatie Zeeland lukt dat niet. De patiënten die daar verblijven hebben andere psychiatrische problemen. Hij hoopt dat er in een longcare voorziening meer patiënten verblijven zoals hij en dat er daar geen mensen zijn die zeuren. Hij heeft gehoord dat bij De Grote Beek er muren en hoge hekken zijn geplaatst. Als dat zo is, gaat hij er liever niet heen. Hij heeft in 1993/1994 verbleven in De Grote Beek en dat verblijf is niet goed gegaan. Inmiddels is klager veranderd. Hij heeft lang in Hoeve Boschoord verbleven. Klagers raadsman heeft in het beroep namens klager het volgende standpunt ingenomen. Inmiddels is er 28 jaar verstreken na het delict. Klager verblijft al ruim twaalf jaar op een longstayafdeling. Er dient daarom zeer kritisch te worden gekeken naar een eventuele verlenging van zijn longstaystatus. Er is sprake van een min of meer stabiele situatie op de longstay maar dat betekent niet dat klager zich neerlegt bij het voortduren van zijn verblijf op de longstay. Hij mist perspectief en heeft de indruk dat zijn wensen om te kijken naar uitstroommogelijkheden niet serieus worden genomen. De vrees dat klager door wijzigingen in zijn omgeving zou kunnen destabiliseren, wordt ten onrechte als argument gebruikt om niets te wijzigen in zijn situatie. Hij wil graag stappen zetten naar buiten en is bereid eventuele terugval te accepteren als dit bijdraagt tot een succesvol vertrek uit de longstay. Hij weigert zich erbij neer te leggen dat de huidige plek de enige geschikte plek voor hem zou zijn. Inmiddels heeft klager begrepen dat plaatsing in een RIBW niet zeer geschikt voor hem is. De mogelijkheid van uitplaatsing naar een reguliere GGz-inrichting dient te worden onderzocht. Hij begrijpt dat gedacht moet worden aan een sterk gestructureerde afdeling en heeft hiertegen geen bezwaar. In het verleden is hij geplaatst in de Eefdese Tehuizen en er zijn periodes geweest dat dat goed is gegaan. Gekeken dient te worden of een verblijf in een soortgelijke inrichting nu weer mogelijk zou zijn. Sinds 2003 heeft hij niet meer in een GGz-inrichting verbleven. Hij verdient een nieuwe kans. Zijn problemen zouden kunnen worden gemonitord met bijvoorbeeld medicatie. Begeleide verloven verlopen goed. De psychotische ontregeling in 2016 stond los van zijn gedrag maar was het gevolg van verandering van medicatie die tegen de wens van klager was doorgevoerd. Sinds hij weer olanzapine gebruikt is het evenwicht hersteld en is het verlof weer gecontinueerd. Als zoals vermeld in het advies van de inrichting de risicofactoren voldoende hanteerbaar en controleerbaar zijn tijdens begeleid verlof zou dit ook moeten gelden in andere situaties. Af en toe is er sprake van verbale agressie maar niet van fysieke agressie. De Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische zorg (LAP) heeft aangegeven dat in de komende periode dient te worden onderzocht of uitstroom mogelijk is naar een andere inrichting indien klager nog wat verder stabiliseert. Dat de LAP adviseert om de longstaystatus wel te verlengen, is onbegrijpelijk en tegenstrijdig. Mede gelet op de fysieke toestand van klager zou een plaatsing in een door hem genoemde longcare voorziening moeten prevaleren boven een voortzetting van zijn verblijf in de locatie Zeeland. Mogelijk kan de uitkomst van de zorgconferentie, die op 26 juni 2019 zal worden gehouden, afgewacht worden voordat uitspraak wordt gedaan.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. 

Bij klager is het een kwestie van vallen en weer opstaan. Soms is hij goed in contact en soms is hij weer bang. Momenteel heeft hij angst om letterlijk te vallen en angst om criminelen tegen te komen tijdens verlof. Hij is bang in het verkeer en bang om over bruggen te rijden. Recent heeft de vertegenwoordiger van de Minister contact gehad met de inrichting. In dat gesprek is niet besproken dat klager bij het horen heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voortzetting van zijn verblijf in de longstay-voorziening en dat hij vervolgens toch beroep heeft ingediend. Volgens de inrichting kunnen er met vallen en opstaan nog stappen worden gezet naar een verblijfssetting buiten de LFPZ (langdurige forensisch psychiatrische zorg). Ook de LAP ziet die mogelijkheid maar die verblijfssetting dient dan wel veel structuur en ondersteuning te bieden. Uitstroming op dit moment wordt somber ingezien. Eerst dient klager te stabiliseren. Als klager voldoende ondersteuning krijgt, valt niet uit te sluiten dat hij stabieler zal worden. Gelet op klagers huidige toestandsbeeld dient vooralsnog zijn plaatsing in de longstayvoorziening gecontinueerd te worden. Op 26 april 2019 zou een zorgconferentie plaatsvinden maar die is verzet naar 26 juni 2019. Niet bekend is waarom de zorgconferentie is uitgesteld. Of klager in een reguliere GGz-instelling kan worden geplaatst met een hoge structuur, weinig behandeldruk en veel ondersteuning dient aan de orde te komen tijdens de zorgconferentie. Er ligt momenteel geen concreet voorstel.

4.         De beoordeling

De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken, waaronder de verslagen van het horen van klager en de vertegenwoordiger van de Minister, en het onderzoek ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep ten aanzien van de bestreden beslissing van 22 oktober 2018 te beslissen.  Volgens het door verweerder ten tijde van de bestreden beslissing gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van het ten tijde van de bestreden beslissing geldende artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien

a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,

b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,

c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,

d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en

e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Klager is sinds 8 maart 2006 geplaatst in een longstayvoorziening van de Pompestichting, locatie Zeeland.  In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken. Uit de pro justitia rapportage van 11 juli 2018 van de psycholoog T. komt naar voren dat bij klager sprake is van een complexe psychopathologie (schizofrenie) en lichte zwakzinnigheid. Door instelling op antipsychotica is klager enigszins gestabiliseerd. Het evenwicht is fragiel met instabiliteit/wisselvalligheid in klagers functioneren. Klagers frustratietolerantie is nog altijd gebrekkig en klager wordt gedreven vanuit zijn impulsen. De recidivekans in de context van de longstayplaatsing wordt als ‘laag’ ingeschat bij een adequate instelling op antipsychotica en als ‘zeer hoog’ ingeschat als deze context wegvalt. Geadviseerd is om de longstaystatus te handhaven. De psychiater G. heeft in de pro justitia rapportage van 31 juli 2018 geen advies uitgebracht omdat klager heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Uit het verlengingsadvies van 26 april 2018 van het hoofd van de Pompestichting, locatie Zeeland, volgt dat sprake is van complexe chronische en onbehandelbaar gebleken problematiek waardoor klager langdurig, zo niet altijd, aangewezen zal zijn op een verblijf in een voorziening als een LFPZ. De verwachting is dat bij wijzigingen in de huidige leefomstandigheden klager snel zal destabiliseren en vanuit zijn achterdocht agressief gedrag kan gaan vertonen. Klager heeft intensieve begeleiding en een hoge mate van zorg nodig. Er worden geen mogelijkheden gezien voor uitplaatsing naar een instelling waar een zelfde beveiligende zorg kan worden geboden. Voortzetting van zijn plaatsing in een longstayvoorziening is geïndiceerd.

De LAP heeft in haar advies van 5 oktober 2018 aangegeven dat hervatting van een op verandering gebaseerde behandeling niet zinvol is en op dit moment, mede gelet op de psychiatrische instabiliteit van klager, geen mogelijkheid wordt gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een GGz-instelling of een andere instelling waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden. De LAP heeft geadviseerd om de longstaystatus voort te zetten maar in de komende periode wel te onderzoeken, als klager nog wat verder zou stabiliseren, of uitstroom van klager naar een andere verblijfssetting met veel structuur en weinig behandeldruk, die gespecialiseerd is in zowel chronisch psychiatrische zorg als SGLVG-problematiek, mogelijk zou zijn. Gelet op bovenstaande adviezen van de Pompestichting, de LAP en als vermeld in de pro justitia-rapportage is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder ten tijde van de bestreden beslissing in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt, nu er geen mogelijkheden zijn gebleken klager over te plaatsen naar een GGz-instelling waar hem de geïndiceerde mate van zorg en beveiliging zou kunnen worden geboden. Met eventuele mogelijke nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot klagers somatische conditie en hetgeen tijdens de zorgconferentie naar voren is gekomen, kan de beroepscommissie in de beoordeling van de beslissing van 22 oktober 2018 geen rekening houden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie gaat er vanuit dat op de zorgconferentie klagers huidige somatische conditie en eventuele (toekomstige) mogelijkheden tot plaatsing in een longcare voorziening uitgebreid aan de orde zullen zijn gekomen.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. M.J. Selnick Marzullo en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 juli 2019.            

                   

            secretaris         voorzitter

Naar boven