Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2700/TA, 1 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/2700/TA

betreft: [klager]            datum: 1 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 16 juni 2019 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (Me 2018-000162 en Me-2018-000241) verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling mevrouw […], jurist. Als toehoorder was aanwezig mevrouw […], senior secretaris bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Me 2018-000162: Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 7 juni 2018 tot voortzetting van de eerder in het PPC aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

Me-2018-000241: Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 4 september 2018 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde a-dwangbehandeling voor de duur van drie maanden.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag met klachtnummer Me 2018-000162 en het beklag met klachtnummer Me-2018-000241 ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Naarmate een maatregel langer voortduurt, worden zwaardere motiveringseisen gesteld aan verlengingsbeslissingen. Telkens wordt teruggegrepen naar het verleden. Het verhaal zoals weergegeven in de rapportages klopt op veel punten niet en is aangedikt om de dwangmedicatie te rechtvaardigen. Het bloedprikken komt daar ook nog bij, terwijl de instelling in plaats daarvan ook kan observeren. Het gaat op dit moment beter met klager. Hij heeft meer contact met mensen in de instelling en volgt meer therapieën. Dit komt echter niet door de toegediende medicatie. Hij heeft geen last van bijwerkingen. Klager krijgt uitleg over zijn autismespectrumstoornis. Sommige dingen herkent hij wel, maar sommige kenmerken zijn op ieder mens van toepassing. Hij staat open voor meer uitleg (door een derde) over zijn stoornis en de werking van medicatie. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Me 2018-000162: Het hoofd van de instelling kan zich voorstellen dat bij het instellen van beklag sprake is geweest van verschoonbare termijnoverschrijding, vanwege het toestandsbeeld van klager op dat moment. Me-2018-000241: Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing bestond voldoende noodzaak tot het voortzetten van de dwangbehandeling. Kort daarvoor was klager nog gedecompenseerd, waarbij sprake was van katatonie. Het hoofd van de instelling zou graag zien dat klager zijn medicatie vrijwillig inneemt. Klager weigert dit echter. Binnenkort wordt gestart met psychotherapie, waarna hopelijk meer basis is voor vrijwillige inname.

3.         De beoordeling

Me 2018-000162

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Bvt moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest. Klager heeft op 11 juli 2018, dus ruim na vorenbedoelde beklagtermijn, een klaagschrift ingediend. De overschrijding van de beklagtermijn kan klager evenwel niet worden aangerekend, nu op basis van het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat klager vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat was (tijdig) beklag in te stellen. De beroepscommissie wijst er in dat verband op dat in de beslissing van 7 juni 2018 staat vermeld dat klager in periodes van katatonie niet in staat wordt geacht om gebruik te kunnen maken van zijn beklag- of beroepsrecht. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Zij doet het beklag wegens proceseconomische redenen zelf af.

Me 2018-000162 en Me-2018-000241

Inhoudelijke beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een

a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de

(tbs-)instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

Uit de stukken komt naar voren dat bij klager sprake is van een autisme spectrum stoornis, waarbij tevens sprake is van meerdere psychotische decompensaties die duiden op de aanwezigheid van schizofrenie. In juni 2018 verslechterde klagers toestandsbeeld in ernstige mate, waarbij klager katatonisch was en zijn vitale functies verslechterden. Hierop is klager overgebracht naar het ziekenhuis. Tijdens een medicamenteuze dwangbehandeling wordt een forse verbetering van klagers psychiatrisch beeld en algemeen functioneren gezien. Gebleken is dat het staken van de medicatie zeer snel een zeer ernstige verslechtering van het toestandsbeeld veroorzaakt, waarbij psychotische en katatone symptomen ontstaan. Bij klager is geen sprake van ziekte-inzicht en ziektebesef. Motiverende gesprekken over vrijwillige medicatie-inname zijn gevoerd, maar hebben niet geleid tot vrijwillige inname. Omdat de invloed van medicatie zo groot is voor klager, zijn er geen niet-medicamenteuze alternatieven. Ook vinden gesprekken plaats over de bijwerkingen en wordt de dosering van de medicatie geregeld geëvalueerd. Het bloedprikken wordt een noodzakelijk onderdeel van de dwangbehandeling geacht, in verband met spiegelbepaling en de vraag of de dosering verlaagd kan worden. De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling, gezien de eerder door haar gemaakte keuze om ten aanzien van klager een a-dwangbehandelingstraject met medicatie in te zetten en gezien de omstandigheden als hierboven vermeld, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten. Immers, op grond van de stukken is aannemelijk dat klager, als hij geen antipsychotica zal innemen, weer psychotisch zal afglijden, waardoor geen enkele vorm van behandeling zal kunnen plaatsvinden en een langdurig verblijf in (een) tbs-instelling (en) dreigt. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van gevaar dat klager maatschappelijk te gronde zal gaan. Gelet op de zich in het dossier bevindende stukken is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit die stukken blijkt dat klager weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de behandelend psychiater de enige manier is waarop het gevaar (op maatschappelijke teloorgang) dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen.

Tot slot acht de beroepscommissie aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect, te weten vrijwillige inname van medicatie door klager, kan bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt namelijk dat na toediening van de medicatie zijn toestandsbeeld verbetert. Bovendien blijft de inzet er op gericht om klagers ziekte-besef te laten toenemen waardoor de acceptatie van medicatie mogelijk groeit. Gezien het vorenstaande kunnen de bestreden beslissingen van het hoofd van de instelling, die anders dan klager meent voldoende gemotiveerd en onderbouwd zijn, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.   

4.         De uitspraak

Me 2018-000162: De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart het beklag ongegrond.

Me-2018-000241: De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 juli 2019.

 secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

Naar boven