Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2555/TA, 17 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           R-19/2555/TA

betreft: [klager]                         datum: 17 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, gericht tegen een uitspraak van 21 december 2018 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 7 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], hoofd behandeling, en […], jurist. Klager heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.                 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 27 augustus 2018 tot het opleggen van een maatregel van afdelingsarrest (K-2018/457).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard voor wat betreft de duur van de maatregel en voor het overige ongegrond op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de inrichting meent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie moet worden vernietigd voor wat betreft de gegrondverklaring van het beklag. Het aan klager op 27 augustus 2018 opgelegde afdelingsarrest is op 17 september 2018 opgeheven. De inrichting is van mening dat klager wel op enige wijze betrokken is geweest bij het plaatsen van de nepbom op 26 augustus 2018. Door patiënten is gezien dat hij op 26 augustus 2018 voor het belhok heeft rondgehangen. De koffer die voor de nepbom is gebruikt, is van klager. Het voortduren van het afdelingsarrest was volgens de inrichting noodzakelijk. Weliswaar heeft klager binnen twee dagen een schrijfopdracht ingeleverd, maar de inrichting had meer tijd nodig om uit te zoeken wat er precies was gebeurd, wie daarbij betrokken waren, om gesprekken te voeren met andere patiënten en om de verschillende versies van het gebeuren naast elkaar te kunnen leggen. De politie was in deze periode ook bezig de patiënten en het hoofd behandeling te horen. De inrichting vond het belangrijk de eerste inschatting van de politie af te wachten. Bovendien was de schrijfopdracht niet de enige voorwaarde voor het opheffen van de maatregel. Een andere voorwaarde was dat klager de samenwerking met de staf blijft aangaan en zich zal houden aan regels en afspraken. Voor het goed monitoren hiervan is een langere periode dan enkele dagen vereist. In deze periode is klager zo min mogelijk beperkt geweest. Hij mocht de blokken volgen en kon zich onder begeleiding door de inrichting begeven. De stellingen van klager en de medepatiënt over het plaatsen van de tweede bom stonden lijnrecht tegenover elkaar. Klager stelde niet betrokken te zijn geweest bij de plaatsing van de tweede bom, de andere patiënt stelde van wel. De medepatiënt heeft de spullen gekregen van klager. De inrichting wilde eerst gesprekken voeren met de patiënten en medewerkers. Veel mensen hebben het niet gezien. Toen is de politie gevraagd duidelijkheid te verkrijgen, maar ook toen is die er niet gekomen. De zaak is geseponeerd. Voor de bom is materiaal gebruikt dat niet in de inrichting verkrijgbaar is. Gelet op de uiteenlopende verklaringen is in het team besloten de bewegingsvrijheid van klager te beperken. In diezelfde periode speelde mee dat er een prijs was gezet op het hoofd van het hoofd behandeling. Het afdelingsarrest was bedoeld om te monitoren waar de spullen vandaan zouden kunnen komen. Elke maandag was een ijkmoment waarop het voortduren van het afdelingsarrest in het team werd besproken. Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich vinden in de gegrondverklaring van zijn klacht door de beklagcommissie. Het hoofd van de inrichting komt met een ander inhoudelijk verweer dan voor de beklagcommissie. Het verweer was dat klager verantwoordelijk is voor de bom op vrijdag 24 augustus 2018 en de andere patiënt voor de bom op zondag 27 augustus 2018. Klager heeft de koffer niet aan de medepatiënt overhandigd. Klager was op zondag 27 augustus 2018 frikadellen aan het bakken en heeft daarbij de deur van zijn kamer opengelaten. De koffer moet toen door een ander zijn meegenomen. Pas tijdens het verhoor door de politie heeft klager de tweede bom gezien, deze zag er professioneler uit. De bom was o.a. ook voorzien van een timer. Klager heeft een brief ontvangen van de Officier van Justitie dat er geen sprake is geweest van een strafwaardige gedraging.

3.         De beoordeling

Het beroep is enkel gericht tegen de duur van de aan klager opgelegde maatregel van afdelingsarrest, die op 27 augustus 2018 is opgelegd en op 17 september 2018 is opgeheven. De aanleiding voor het afdelingsarrest vormt blijkens de schriftelijke mededeling van de maatregel de vondst van een door klager geplaatste nepbom op vrijdag 24 augustus en de onduidelijkheid omtrent klagers bemoeienis bij de op zondag 27 augustus 2018 geplaatste nepbom. De beroepscommissie stelt voorop dat de vondst van een nepbom in de inrichting direct raakt aan de orde en veiligheid van de inrichting. In die zin is het alleszins begrijpelijk dat de inrichting de vondst hiervan hoog opneemt. De beroepscommissie begrijpt uit het betoog van het hoofd van de inrichting dat klagers betrokkenheid bij de plaatsing van de tweede nepbom onduidelijk was en dat men deze duidelijkheid wel wilde verkrijgen. De inrichting wilde de eerste inschatting van de politie afwachten. In diezelfde periode speelde een ander incident mee, namelijk dat een prijs was gezet op het hoofd van het hoofd behandeling. Gegeven deze context en de duidelijkheid die de inrichting wilde hebben over de twee nepbommen, alsmede de tijd die was gemoeid met het herstel van de samenwerking tussen het behandelteam en klager, is de beroepscommissie van oordeel dat de duur van het afdelingsarrest bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat ondanks het afdelingsarrest klager wel heeft kunnen deelnemen aan zijn blokken. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal omtrent de duur van het afdelingsarrest alsnog ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover het beroep daartegen is gericht en verklaart het beklag voor wat betreft de duur van het afdelingsarrest alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr.drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 17 juni 2019

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven