Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1735/SGA, 18 juni 2019, schorsing
Uitspraakdatum:18-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/1735/SGA

Betreft : [verzoeker]                           datum: 18 juni 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) ‘De Schelde’ te Halsteren, onderdeel van de GGZ Westelijk Noord Brabant (GGZ WNB). Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing tot intrekking van verzoekers vrijheden (verlof).   De voorzitter heeft kennisgenomen van verschillende stukken en regelgeving, waaruit het volgende blijkt:

1.         De feiten

Op 9 oktober 2018 is een selectieadvies door de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht opgemaakt. Verzoeker verblijft sinds 16 oktober 2012 in detentie in verband met het plegen van verschillende overvallen. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Verzoekers (fictieve) einddatum is vastgesteld op 17 september 2019. Door de directeur van de inrichting is verzoeker voorgedragen voor een klinisch traject op basis van artikel 43, derde lid van de Pbw. Verzoeker kan terecht bij een erkende zorginstelling. Als vrijheden worden aangeboden, dient dat te gebeuren middels elektronische controle (enkelband). De mate van risico wordt ingeschat als ‘normaal’. De casus van verzoeker behoeft een integrale aanpak. Praktische zaken dienen hand in hand te gaan met een traject waarin wordt gestuurd op gedrag.
Op 9 oktober 2018 heeft de selectiefunctionaris ingestemd met het voorstel van de directeur om verzoeker in de gelegenheid te stellen om op grond van artikel 43, derde lid van de Pbw een detentie vervangende behandeling te ondergaan. In de brief van de selectiefunctionaris wordt aangegeven dat de verantwoordelijkheid rond de ongestoorde tenuitvoerlegging bij de directeur blijft berusten. Verzoeker verblijft sinds 18 oktober 2018 in de FPA ‘De Schelde’ te Halsteren. Uit de e-mail van de FPA volgt dat de vrijheden van verzoeker langzaam zijn opgebouwd en dat deze (onbegeleide) verloven goed zijn verlopen. Verzoeker houdt zich goed aan de gemaakte afspraken en is gemotiveerd. Tijdens de verloven draagt verzoeker een enkelband. Op 1 april 2019 werden de verloven van verzoeker ingetrokken. De tekst van de e-mail van de casemanager van verzoeker van de p.i. aan de FPA luidde: ‘door het hoofdkantoor zijn alle verloven (…) – begeleid en onbegeleid – per direct ingetrokken. De directeur van de inrichting draagt u op hier per direct uitvoering aan te geven.’
Namens verzoeker werd beklag gedaan en een verzoek tot schorsing ingediend. De voorzitter verklaarde zich op 1 mei 2019 onbevoegd (kenmerk: S-19/1531/SGA), omdat de beslissing tot intrekking van de verloven geacht werd te zijn gedaan door de geneesheer-directeur van de FPA. De klachtencommissie GGZ achtte zich echter evenmin bevoegd, omdat de beslissingsbevoegdheid over het verlenen en intrekken van vrijheden bij de directeur van de p.i. zou berusten. Vervolgens werd op 3 juni 2019 namens verzoeker verzocht om een nieuwe beslissing te nemen op het schorsingsverzoek.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 25 april 2019 (kenmerk: PD-2019-000231) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van de p.i. van 5 juni 2019.

2.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
Uit de hierboven genoemde e-mail van 1 april 2019 blijkt dat de directeur van de p.i. opdracht heeft gegeven om de verloven van verzoeker in te trekken. Niet is gebleken dat de directeur hiertoe niet bevoegd was. Anders dan de voorzitter in de beslissing van 1 mei 2019 heeft geoordeeld, merkt de voorzitter, voorlopig oordelend, de beslissing tot het intrekken van de verloven van verzoeker dan ook aan als een beslissing van de directeur. De voorzitter stelt vast dat verzoekers vrijheden sinds 1 april 2019 zijn ingetrokken. Uit de overgelegde stukken is onvoldoende duidelijk geworden waarom de verloven zijn ingetrokken. Er is geen sprake van een gemotiveerde beslissing op schrift, met daarin een op verzoeker afgestemde belangenafweging. Onder deze omstandigheden komt, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de beslissing tot het intrekken van de vrijheden van verzoeker, zodanig onredelijk en onbillijk voor dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing over te gaan.

3.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 18 juni 2019.

secretaris         voorzitter

 

Naar boven