Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/0710/TA, 12 juli 2001, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/710/TA

betreft: [klager] datum: 12 juli 2001

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 11 april 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.H.J. Veen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 maart 2001 van de beklagcommissie bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2001, gehouden in de penitentiaire inrichting Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn voornoemde raadsman, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichtingmevrouw [A], hoofd arbeidstherapie bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht (verder: de inrichting). Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van het hoofd van de inrichting om klager te belonen voor de uren die hij aan zijn studie besteedt alsmede de weigering klagers studie-uren in de plaats te stellen van deelname aan arbeidstherapie.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft op 24 maart 2000 met de inrichting de civielrechtelijke overeenkomst gesloten dat hij de - tijdens detentie in de gevangenis begonnen - studie makelaardij o.g. mocht vervolgen, de studiekosten deels vergoed zou krijgen,de aan zijn studie te besteden uren zouden gelden als arbeidsuren en hij derhalve voor die uren een vergoeding zou ontvangen, bovenop de toen gebruikelijke uitkering volgens het Besluit zak- en kleedgeld verpleegden van ƒ. 419,01per maand. Deze overeenkomst is gesloten in het kader van een arbeidstoeleidingstraject, dat klager uiteindelijk moet leiden naar een betaalde werkkring als werknemer op een makelaarskantoor.
Het betreft een mondelinge afspraak van klager met twee functionarissen van de inrichting, zijn behandelingscoördinator mw. [B] en het hoofd van de afdeling onderwijs dhr. [C].
Klager heeft sedert 24 maart 2000 20 uren per week aan zijn studie besteed en hij heeft daarvoor ƒ. 80,-- per vier weken ontvangen. Van deze beloning kan blijken uit afschriften van klagers rekening-courant bij de inrichting. Uit dedoor klager overgelegde roosters kan blijken dat klager onderwijs in het kader van zijn voormelde zelfstudie heeft gevolgd en niet heeft deelgenomen aan arbeidstherapie.
Klagers arbeidstoeleidingstraject is opgenomen in zijn verplegings- en behandelingsplan. Het woord arbeid komt daarin niet voor, zijn studie wel. Ter staving hiervan zijn kopieën van de wettelijke aantekeningen overgelegd.
Klager heeft zich met vrucht toegelegd op zijn studie. Hij beschikt inmiddels over certificaten van enige modules van de opleiding. Hij studeerde niet op zijn kamer, maar op een zaal van de afdeling onderwijs. Zijn gedragingen opdie afdeling zijn door functionarissen van die afdeling gevolgd en konden derhalve worden geanalyseerd.
De uitkering van het bedrag van ƒ. 80,-- per vier weken is gestopt per periode 7, in juli 2000, om klager niet bekendgemaakte reden(en). Klager heeft daarmee niet ingestemd. Afspraken zijn er om te worden nagekomen. Van eenzorgplicht, zoals door het hoofd van de inrichting gesteld, is geen sprake.
Klager heeft op 5 oktober 2000 bij het hoofd arbeidstherapie mw. [A] navraag gedaan naar het uitblijven van de voormelde maandelijkse betalingen. De laatste heeft klager op 12 oktober 2000 meegedeeld dat onderwijsblokken niet langervoor betaling in aanmerking kwamen.
Om de genoemde afspraak aan te tonen beroept klager zich voorts op een brief van 13 oktober 2000 van de coördinerend sociotherapeut [D]. aan het hoofd arbeidstherapie, waarin de laatste aan de afspraak wordt herinnerd. Het hoofdarbeidstherapie heeft hierop niet meer gereageerd.
De inrichting heeft kennelijk met het oog op het nieuwe ministeriële Besluit zak- en kleedgeld verpleegden, dan wel om begrotingstechnische redenen, de betalingen gestaakt.
Sinds 1 november 2000 geldt dit nieuwe Besluit zak en kleedgeld verpleegden, op grond waarvan aan de verpleegden maandelijks slechts ƒ.105,-- wordt uitgekeerd. Daarnaast is de ministeriële Regeling beloningssysteem verpleegden vankracht geworden. In het kader van laatstgenoemde regeling dienen verpleegden ter verkrijging van inkomsten opdrachten en/of werkzaamheden te verrichten. Klager stelt dat hij te honoreren opdrachten verricht in het kader van dezenieuwe regeling, gelet op de voormelde overeenkomst van 24 maart 2000, welke niet eenzijdig door de inrichting mocht worden opgezegd, en op zijn verplegings- en behandelingsplan.
Klager is bij memo van 11 december 2000 van het hoofd van de inrichting medegedeeld dat hij per periode van vier weken ƒ. 249,20 kan bijverdienen met het verrichten van 14 uren arbeid per week. Hij diende zijns inziens echter tentijde van indiening van het beklag nog steeds voor 20 uren studeren per week te worden beloond, thans tevens omdat het studeren moet worden beschouwd als het vervullen van een opdracht in de zin van artikel 18 van de Regelingbeloningssysteem verpleegden, en kon niet worden verplicht voor het verwerven van extra inkomen aan arbeidstherapie deel te nemen.
Hij wil ook niet deelnemen aan de arbeid, die in hoofdzaak bestaat uit productiearbeid. Het ontwikkelen van een calculatiesysteem vindt hij niet interessant. Hij wil geen boekhoudkundig werk meer doen. Met klagers interesses wordtdoor de kliniek geen rekening gehouden. Hij is op grond van de door hem gestelde overeenkomst ook niet gehouden dit werk te verrichten.
Klager wil zijn studie graag afmaken. Hem is gezegd dat hij nu in zijn vrije tijd moet studeren. Sinds 24 december 2000 wordt hij verplicht te voldoen aan de arbeidsnorm van 20 uur per week, hetgeen voor hem neerkomt oparbeidstherapie in de ochtenduren van de werkdagen.
In andere tbs-inrichtingen wordt studeren voor de beloning wel gelijkgesteld met het verrichten van arbeid.
Klager vindt dat de inrichting hem geen zorg op maat kan bieden en heeft inmiddels het hoofd van de inrichting gevraagd hem in aanmerking te laten komen voor ruiling met een verpleegde van de Dr. F.S. Meijerskliniek. Hij is onlangsintern overgeplaatst naar de afdeling opname en diagnostiek.
Naar klagers mening dient zijn ziektebeeld buiten de onderhavige zaak te blijven.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag dient ook in beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Van een overeenkomst d.d. 24 maart 2000 van de kliniek met klager van de door hem genoemde strekking is geen sprake. De door hem genoemde functionarissen zouden tot het aangaan van een zodanige overeenkomst bovendien niet bevoegdzijn. Op die datum heeft een behandelbespreking plaatsgehad waarbij klager en zijn behandelings-coördinator alsmede het hoofd onderwijs aanwezig waren. Daar is de indicatie gesteld voor klagers plaatsing in eenarbeidstoeleidingstraject. Dit traject is vervolgens in zijn verplegings- en behandelingsplan opgenomen.
Als er een overeenkomst zou zijn gesloten, dàn was er sprake van een recht van klager en niet van een zorgplicht van het hoofd van de inrichting, doch in het onderhavige geval is er geen overeenkomst en heeft klager geen recht opcontinuering van de betaling van de ƒ. 80,-- per vier weken.
Met het oog op de verandering van de sociale wetgeving per 1 mei 2000 is in de inrichting overleg gevoerd over te belonen dagactiviteiten van verpleegden. Gedurende enige tijd is het beleid gevoerd om het daadwerkelijke deelnemenaan allerlei activiteiten dan wel therapieën te belonen met ƒ. 1,-- per uur, tot een maximum van
ƒ. 80,-- per vier weken. In het kader van dit algemene beleid is klager destijds voor zijn studie-uren beloond. In de loop van het jaar 2000 is dit beleid verlaten.
De inrichting heeft als overgangsregeling van juni 2000 tot en met december 2000 aan de verpleegden ongeveer ƒ. 420,00 per maand betaald. Per 1 januari 2001 is een nieuwe zak- en kleedgeldregeling van de inrichting van krachtgeworden. Deze houdt in dat aan de verpleegden een maandelijkse basisvergoeding toekomt van ƒ. 105,--, op grond van het ministeriële Besluit zak- en kleedgeld verpleegden van 10 oktober 2000, terwijl verder krachtens de Regelingbeloningssysteem verpleegden van 18 oktober 2000, uitgewerkt in het beloningssysteem van de inrichting, alleen daadwerkelijke deelneming aan arbeid voor beloning in aanmerking komt. De verpleegden zijn in laatstgenoemd systeem, naargelang van hun indicatie voor arbeid, ingedeeld in drie categorieën. Iedere verpleegde in categorie 1, voor 100% geïndiceerd voor arbeid, wordt verondersteld 20 uur arbeid aan te kunnen. De verpleegden zijn schriftelijk in kennisgesteld van het door hen bij te verdienen bedrag.
Klager is - naar hem d.d. 11 december 2000 schriftelijk is medegedeeld - ingedeeld in categorie 1 en kan per uur ƒ. 4,45 verdienen. Dit komt per vier weken neer op ten hoogste ƒ. 356,-- .
Als een verpleegde voldoende leercapaciteit heeft kan aan de arbeid ook een leertraject worden gekoppeld.
Klager kreeg en krijgt naast zijn (mogelijke) inkomen op grond van de voormelde regelingen een bijdrage in de kosten van zijn opleiding (lesgeld en examengeld).
Klagers zelfstudie is een onderdeel van zijn arbeidstoeleidingstraject. Alleen op basis van dit onderdeel kan de inrichting niet toetsen of hij in staat is een werkweek, werkomstandigheden en –relaties vol te houden.Arbeidstoeleiding dient voorts niet alleen vaktechnisch te worden ingericht, een belangrijk aandachtspunt is ook het toetsen van het afnemen van delictgedrag in een werksituatie, om te zijner tijd succes op de werkplek tegaranderen.
De inrichting ziet in dat het deelnemen aan serieproductie voor klager niet uitnodigend is. Destijds is hem de mogelijkheid geboden - en die mogelijkheid is er nog - de inrichting te helpen met het beschrijven van arbeidsprocessenen het ontwikkelen van een calculatiesysteem voor de productiearbeid. Hij wilde en wil daaraan echter niet meewerken. De inrichting kijkt wel degelijk naar vooropleiding en interesses van de verpleegden en probeert zo dicht mogelijkbij passende werkzaamheden te komen. Pas indien klager bewegingsvrijheid buiten de inrichting heeft, hetgeen vooralsnog niet het geval is, kunnen werkzaamheden worden verricht die aansluiten op zijn huidige studie, in het kader vaneen stage op een makelaarskantoor.
3. De beoordeling
De uitspraak van de beklagcommissie is gedateerd 28 maart 2001. De uitspraak is op 30 maart 2001 bij klager en zijn raadsman ingekomen.
Het beroepschrift d.d. 9 april 2001 is op 11 april 2001, derhalve op de twaalfde dag na die van de ontvangst van de uitspraak waartegen het beroep is gericht, ingekomen bij het secretariaat van de beroepscommissie.
Artikel 67, eerste lid, BVT schrijft voor dat het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van de uitspraak van de beklagcommissie moet worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediendberoepschrift is niettemin ontvankelijk indien blijkt dat de verpleegde het beroepschrift zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd.
De uitspraak van de beklagcommissie vermeldt abusievelijk een beroepstermijn van twee weken. Gelet hierop houdt de beroepscommissie het ervoor dat het beroepschrift zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs van klager konworden verlangd. Het beroep is in zoverre ontvankelijk.

Klager stelt dat zijn recht op studieloon en vrijstelling van arbeid(-stherapie) is geschonden.

Artikel 46 BVT bepaalt onder meer dat de verpleegde voor het verrichten van werkzaamheden - behoudens werkzaamheden van huishoudelijke aard die betrekking hebben op de ruimten waar de verpleegden verblijven - recht heeft op een doorde Minister vast te stellen vergoeding.
Een vermeende schending van dit recht is vatbaar voor beklag en klager kan in zoverre in zijn beklag worden ontvangen.

Het in artikel 46 BVT omschreven recht is nader uitgewerkt in de in het onderhavige geval in het geding zijnde ministeriële Regeling beloningssysteem verpleegden (verder: de Regeling) van 18 oktober 2000, nr. 5054167/00/DJI, inwerking getreden op 1 november 2000.
De Regeling houdt in dat aan het Model huisregels justitiële TBS-inrichtingen van 1 november 1998 een hoofdstuk (18) wordt toegevoegd inhoudend een model beloningssysteem verpleegden, dat in de artikelen 18, eerste tot en met derdelid, nader wordt uitgewerkt.
Art. 18, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat het hoofd van de inrichting een beloningssysteem instelt met in achtneming van het ministeriële model beloningssysteem.
Artikel 18, derde lid, van de Regeling bevat het ministeriële model beloningssysteem. Krachtens dit model kan het hoofd van de inrichting verpleegden opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling laten verrichten. In hetbeloningssysteem van de inrichting moet worden vermeld welke beloning is gekoppeld aan welke opdrachten/werkzaamheden.

Met ingang van 25 december 2000 is in de inrichting een door het hoofd bij huisregeling ingesteld beloningssysteem van kracht. In dit systeem is het „verrichten van opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling“ vertaaldin het verrichten van arbeid in het kader van de behandeling. De beloning in afhankelijk van de indicatie van de verpleegden voor deze arbeid, en bedraagt - afhankelijk van de categorie waarin men is ingedeeld - tussen 70% en 100%van ƒ. 356, het maximumbedrag voor daadwerkelijke deelname aan vier weken arbeid à 20 uren.

Klager stelt dat hij op 24 maart 2000 met de inrichting is overeengekomen dat hij mocht studeren in plaats van aan arbeidstherapie deel te nemen en dat hij voor zijn studie-uren zou worden beloond op gelijke wijze als deelnemers aanarbeidstherapie.
Klager gaat er van uit dat hij het tot nu toe door hem gevolgde - en kennelijk in zijn verplegings- en behandelingsplan vastgelegde - arbeidstoeleidingstraject, dat uitsluitend uit beloonde zelfstudie heeft bestaan, op grond van devoormelde overeenkomst in deze vorm dient te kunnen voortzetten onder de vigeur van het nieuwe beloningssysteem.
Hij acht de weigering van het hoofd van de inrichting om hem te blijven belonen als zijns inziens overeengekomen en hem slechts extra inkomen toe te kennen bij het daadwerkelijk verrichten van 20 uren arbeid per week onredelijk enonbillijk. Het verrichten van de zelfstudie is naar zijn oordeel een opdracht in de zin van art. 18, derde lid, van de Regeling beloningssysteem verpleegden.

Naar het oordeel van de beroepscommissie blijkt uit de stukken en het ter zitting verhandelde niet van de door klager gestelde overeenkomst van 24 maart 2000.
Aan de vastlegging van zijn arbeidstoeleidingstraject in het verplegings- en behandelingsplan kan klager geen concrete effectueerbare rechten als door hem bedoeld ontlenen. Op grond van haar onderzoek kan de beroepscommissieoverigens niet concluderen dat klager heeft mogen begrijpen dat zijn arbeidstoeleiding uitsluitend bestaat uit zelfstudie.
Aan de nieuwe regelingen over het beloningssysteem ontleent hij evenmin het recht op beloning van zijn studie-uren.
De weigering van het hoofd van de inrichting klagers studie-uren te belonen en hem vrij te stellen van arbeidstherapie in verband met zijn zelfstudie houdt, gelet op het hiervoor overwogene, geen schending in van een klagertoekomend recht.
Het beroep treft daarom geen doel. Het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de beslissing van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 12 juli 2001.

secretaris voorzitter

nummer: 01/710/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 17 mei 2001, gehouden in de penitentiaire inrichting Over-Amstel te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: dr. E.B.m. Rood-Pijpers en drs. J.R. van Veldhuizen.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Veen, en namens het hoofd van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug mevrouw [A], hoofd arbeidstherapie.

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Hij blijft bij zijn standpunt zoals aangegeven in het beroepschrift en de recentelijk aan de beroepscommissie toegezonden toelichting daarop. Hij overhandigt ter zitting diverse stukken waaruit naar zijn oordeel de gesteldeovereenkomst kan blijken
Deze overeenkomst is gesloten in het kader van een arbeidstoeleidingstraject, dat klager uiteindelijk moet leiden naar een betaalde werkkring als werknemer op een makelaarskantoor.
Het betreft een mondelinge afspraak van klager met twee functionarissen van de inrichting, zijn behandelingscoördinator mw. [B] en het hoofd van de afdeling onderwijs dhr. [C]
Klager heeft sedert 24 maart 2000 20 uren per week aan zijn studie besteed en hij heeft daarvoor ƒ. 80,-- ontvangen per vier weken. Van deze beloning kan blijken uit afschriften van klagers rekening-courant bij de inrichting. Uit dedoor klager overgelegde roosters kan blijken dat klager onderwijs in het kader van zijn voormelde zelfstudie heeft gevolgd en niet heeft deelgenomen aan arbeidstherapie.
Klagers arbeidstoeleidingstraject is opgenomen in zijn verplegings- en behandelingsplan. Het woord arbeid komt daarin niet voor, zijn studie wel. Ter staving hiervan zijn kopieën van de wettelijke aantekeningen overgelegd.
Klager heeft zich met vrucht toegelegd op zijn studie. Hij beschikt inmiddels over certificaten van enige modules van de opleiding. Hij studeerde niet op zijn kamer, maar op een zaal van de afdeling onderwijs. Zijn gedragingen opdie afdeling zijn door functionarissen van die afdeling gevolgd en konden derhalve worden geanalyseerd.
De uitkering van het bedrag van ƒ. 80,-- per vier weken is gestopt per periode 7, in juli 2000, om klager niet bekendgemaakte reden(en). Klager heeft daarmee niet ingestemd. Afspraken zijn er om te worden nagekomen. Van eenzorgplicht, zoals door het hoofd van de inrichting gesteld, is geen sprake.
Klager heeft op 5 oktober 2000 bij het hoofd arbeidstherapie mw. [A] navraag gedaan naar het uitblijven van de voormelde maandelijkse betalingen. De laatste heeft klager op 12 oktober 2000 meegedeeld dat onderwijsblokken niet langervoor betaling in aanmerking kwamen.
Om de genoemde afspraak aan te tonen beroept klager zich voorts op een brief van 13 oktober 2000 van de coördinerend sociotherapeut dhr. [D] aan het hoofd arbeidstherapie, waarin de laatste aan de afspraak wordt herinnerd. Het hoofdarbeidstherapie heeft hierop niet meer gereageerd.
De inrichting heeft kennelijk met het oog op de nieuwe ministeriële Regeling zak- en kleedgeld verpleegden, dan wel om begrotingstechnische redenen, de betalingen gestaakt.
Sinds 1 november 2000 geldt de nieuwe ministeriele Regeling zak en kleedgeld verpleegden, op grond waarvan aan de verpleegden maandelijks slechts ƒ.105,-- wordt uitgekeerd. Daarnaast is een Regeling beloningssysteem verpleegden vankracht geworden. In het kader van laatstgenoemde regeling dienen verpleegden ter verkrijging van inkomsten opdrachten en/of werkzaamheden te verrichten. Klager stelt dat hij te honoreren opdrachten verricht in het kader van dezenieuwe regeling, gelet op de voormelde overeenkomst van 24 maart 2000, welke niet eenzijdig door de inrichting mocht worden opgezegd, en op zijn verplegings- en behandelingsplan.
Klager is bij memo van 11 december 2000 van het hoofd van de inrichting medegedeeld dat hij per periode van vier weken ƒ. 249,20 kan bijverdienen met het verrichten van 14 uren arbeid per week. Hij diende echter ten tijde vanindiening van het beklag nog steeds voor 20 uren studeren per week te worden beloond, thans tevens omdat het studeren moet worden beschouwd als het vervullen van een opdracht in de zin van artikel 18 van de Regeling beloningssysteemverpleegden, en kon niet worden verplicht voor het verwerven van extra inkomen aan arbeidstherapie deel te nemen.
Hij wil ook niet deelnemen aan de arbeid, die in hoofdzaak bestaat uit productiearbeid. Het ontwikkelen van een calculatiesysteem vindt hij niet interessant. Hij wil geen boekhoudkundig werk meer doen. Met klagers interesses wordtdoor de kliniek geen rekening gehouden.
Klager wil zijn studie graag afmaken. Hem is gezegd dat hij nu in zijn vrije tijd moet studeren. Sinds 24 december 2000 wordt hij geacht te voldoen aan de arbeidsnorm van 20 uur per week, hetgeen voor hem neerkomt oparbeidstherapie in de ochtenduren van de werkdagen.
In andere tbs-inrichtingen wordt studeren voor de beloning wel gelijkgesteld met het verrichten van arbeid.
Klager vindt dat Veldzicht hem geen zorg op maat kan bieden en heeft inmiddels het hoofd van de inrichting gevraagd hem in aanmerking te laten komen voor ruiling met een verpleegde van de Dr. F.S. Meijerskliniek. Hij is onlangsintern overgeplaatst naar de afdeling opname en diagnostiek.
Naar klagers mening dient zijn ziektebeeld buiten de onderhavige zaak te blijven.

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Van een overeenkomst d.d. 24 maart 2000 van de kliniek met klager van de door hem genoemde strekking is geen sprake. De door hem genoemde functionarissen zouden daartoe bovendien niet bevoegd zijn. Op die datum heeft eenbehandelbespreking plaatsgehad waarbij klager en zijn behandelingscoördinator alsmede het hoofd onderwijs aanwezig waren. Daar is de indicatie gesteld voor klagers plaatsing in een arbeidstoeleidingstraject. Dit traject isvervolgens in zijn verplegings- en behandelingsplan opgenomen.
Als er een overeenkomst zou zijn gesloten, dàn was er sprake van een recht van klager en niet van een zorgplicht van het hoofd van de inrichting, doch in het onderhavige geval is er geen overeenkomst en heeft klager geen recht opcontinuering van de betaling van de ƒ. 80,-- per vier weken.
Met het oog op de verandering van de sociale wetgeving per 1 mei 2000 is in de inrichting overleg gevoerd over te belonen dagactiviteiten van verpleegden. Gedurende enige tijd is het beleid gevoerd om het daadwerkelijke deelnemenaan allerlei activiteiten dan wel therapieën te belonen met ƒ. 1,-- per uur, tot een maximum van ƒ. 80 per vier weken. In het kader van dit algemene beleid is klager destijds voor zijn studie-uren beloond. In de loop van het jaar2000 is beleid is verlaten.
De inrichting heeft als overgangsregeling van juni 2000 tot en met december 2000 aan de verpleegden ongeveer ƒ. 420,00 per maand betaald. Per 1 januari 2001 is een nieuwe zak- en kleedgeldregeling van de inrichting van krachtgeworden. Deze houdt in dat aan de verpleegden een maandelijkse basisvergoeding toekomt van ƒ. 105,--, op grond van het ministeriële besluit zak- en kleedgeld verpleegden van 10 oktober 2000, terwijl verder krachtens de Regelingbeloningssysteem verpleegden van 18 oktober 2000, uitgewerkt in het beloningssysteem van de inrichting alleen daadwerkelijke deelneming aan arbeid voor beloning in aanmerking komt. De verpleegden zijn in laatstgenoemd systeem, naargelang van hun indicatie voor arbeid, ingedeeld in drie categorieën. Iedere verpleegde in categorie 1, voor 100% geïndiceerd voor arbeid, wordt verondersteld 20 uur arbeid aan te kunnen. De verpleegden zijn schriftelijk in kennisgesteld van het door hen bij te verdienen bedrag.
Klager is - naar hem d.d. 11 december 2000 schriftelijk is medegedeeld - ingedeeld in categorie 1 en kan per uur ƒ. 4,45 verdienen. Dit komt per vier weken neer op ten hoogste ƒ. 356,-- .
Als een verpleegde voldoende leercapaciteit heeft kan aan de arbeid ook een leertraject worden gekoppeld.
Klager kreeg en krijgt naast zijn (mogelijke) inkomen op grond van de voormelde regelingen een bijdrage in de kosten van zijn opleiding (lesgeld en examengeld).
Klagers zelfstudie is een onderdeel van zijn arbeidstoeleidingstraject. Alleen op basis van dit onderdeel kan de inrichting niet toetsen of hij in staat is een werkweek, werkomstandigheden en –relaties vol te houden.Arbeidstoeleiding dient voorts niet alleen vaktechnisch te worden ingericht, een belangrijk aandachtspunt is ook het toetsen van afname van delictgedrag in de werksituatie, om te zijner tijd succes op de werkplek te garanderen.
De inrichting ziet in dat het deelnemen aan serieproductie voor klager niet uitnodigend is. Destijds is hem de mogelijkheid geboden - en die mogelijkheid is er nog - de inrichting te helpen met het beschrijven van arbeidsprocessenen het ontwikkelen van een calculatiesysteem voor de productiearbeid. Hij wilde en wil daaraan echter niet meewerken. De inrichting kijkt wel degelijk naar vooropleiding en interesses van de verpleegden en probeert zo dicht mogelijkbij passende werkzaamheden te komen. Pas indien klager bewegingsvrijheid buiten de inrichting heeft, hetgeen vooralsnog niet het geval is, kunnen werkzaamheden worden verricht die aansluiten op zijn huidige studie, in het kader vaneen stage op een makelaarskantoor.

Klager bevestigt dat hem de mogelijkheid is geboden de inrichting te helpen met het beschrijven van de arbeidsprocessen en het ontwikkelen van een calculatiesysteem voor de productiearbeid, maar op grond van de door hem gesteldeovereenkomst is hij naar zijn mening daartoe niet gehouden. Hij vindt dat werk niet interessant.

secretaris voorzitter

Naar boven