Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0047 C, 22 juni 1998, beroep
Uitspraakdatum:22-06-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 98/47
betreft: [...] datum: 22 juni 1998

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 24 maart 1998 bij het secretariaatvan de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.A. Roodhof, namens [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beschikking d.d. 16 maart 197 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de rijksinrichting "Dr. S. van Mesdagkliniek" te Groningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beschikking waarvan beroep, welke in afschrift aan deze beslissing is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 april 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Zwolle" te Zwolle, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde kliniek de [...], hoofd behandelbeleid divisie Leekstermeer.Van de zijde van de kliniek was tevens de heer [...] aanwezig. Klagers raadsman heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen namens het hoofd van de kliniek: - het dagrapport d.d. 11 februari 1998 betreffende de divisie teekstermeer; - telefonische informatie d.d. 18 mei 1998 inzake het behandelplan vanklager. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1 . Inhoud van het beklag en de beslissing van de beklagcommissie:
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de kliniek van 10 februari 1998 tot het beperken van klagers bewegingsvrijheid wegens weigering mee te werken aan een urinecontrole op 9 februari 1998.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte beschikking weergegeven.

2. Standpunten
2.1 Standpunt van klager:
Door en namens klager is in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. In het beroepschrift is aangegeven dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag, omdat hem meermalen doorpersoneelsleden van zijn afdeling is gezegd dat hij is geconsigneerd. In elk geval is hem een maatregel opgelegd, die de kenmerken van consignatie heeft, nu hij zich slechts begeleid op de afdeling mocht begeven.
Deze beperking van de hem vóór 10 februari 1998 toegestane bewegingsvrijheid is dan ook een beslissing als bedoeld in artikel 33 BVT. Eventuele twijfels over de aard van de maatregel heeft de kliniek zelf in het leven geroepen doorniet te reageren op de meermalen gestelde vraag hem de opgelegde maatregel schriftelijk mee te delen. Bovendien is geen onderzoek verricht naar hetgeen personeelsleden van zijn afdeling hem hebben verklaard omtrent de hem opgelegdemaatregel.
Ter zitting heeft hij het volgende aan het vorenstaande toegevoegd. Hij weet niet meer welke maatregel hem volgens de kliniek zou zijn opgelegd. Letterlijk is hem consignatie aangezegd, later zijn termen als basis- en minimumregimegebruikt. Als hem geen consignatie was aangezegd, had hij ook niet gevraagd hem die maatregel op schrift mee te delen. De kliniek stelt zich op het standpunt dat hij vanaf 10 februari 1998 in een minimumregime is geplaatst en dathij begeleid aan alle therapieën kan deelnemen. Het komt echter vaak voor dat hij wegens personeelstekort niet begeleid kan worden en derhalve niet aan therapieën kan deelnemen. Hij verblijft op basis van artikel 120Gevangenismaatregel in de kliniek en komt over 11 maanden vrij. Zijn behandeling komt ernstig in gevaar door de opgelegde beperkingen. Deze zijn hem ten onrechte opgelegd, nu hij niet heeft geweigerd aan een urinecontrole mee tewerken. Hij heeft alleen aangegeven ten gevolge van zijn incestverleden grote problemen te hebben met de wijze waarop het urinemonster wordt afgenomen. De aanleiding voor de urinecontrole vormde de omstandigheid dat er eenverandering in zijn stemmingsbeeld was en dat men dacht dat dat door hasjgebruik was veroorzaakt. Hij wist dat hij niets had gebruikt en dat de uitslag negatief was.

2.2 Standpunt van de directeur:
Namens de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is naar voren gebracht dat de afdeling Lauwers I van de kliniek drie regimes kent, te weten een minimumregime, een intensive care (ic)-regime en eenverlicht ic-regime. Binnenkomers worden in het minimumregime geplaatst. In dit regime heeft de verpleegde de minimaal bij de wet voorgeschreven rechten en kan hij slechts onder begeleiding naar therapie. Na verloop van tijd kan eenverpleegde in het ic- of standaardregime geplaatst worden, waar hij begeleid aan meer activiteiten kan deelnemen. Vervolgens wordt hij zo spoedig mogelijk in het verlicht ic-regime geplaatst. In dat regime heeft een verpleegde eengrote mate van vrijheid binnen de gehele kliniek. Hij kan zelfstandig naar activiteiten gaan en aan groepsactiviteiten deelnemen. In beginsel komt een verpleegde drie maanden na binnenkomst in laatstbedoeld regime. Verpleegden dieweigeren aan een urinecontrole mee te werken dan wel bij urineonderzoek positief op druggebruik scoren worden in het minimumregime teruggeplaatst. Voor de inwerkingtreding van de BVT op 1 oktober 1997 werd de term consignatiegebruikt voor wat nu het minimumregime wordt genoemd. Verwarring in de terminologie is voorstelbaar, omdat de term consignatie ook na 1 oktober 1997 nog vaak is gebruikt. Hiermee wordt niet het afdelingsarrest in de zin van artikel33 BVT bedoeld, maar alleen dat een verpleegde slechts begeleid naar therapieën kan. Klager verbleef vóór 10 februari 1998 in het verlicht ic-regime. Sinds genoemde datum verblijft hij in het minimumregime, hetgeen in elk geval inde dagrapportage is aangetekend.

3. Beoordeling:
3.1 Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 280) - verder te noemen BVT -alsmede van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden(Stb, 1997, 217) - verder te noemen het Reglement.

Art. 33 BVT luidt als volgt:

"Indien de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde op grond van de bij of krachtens deze wet gestelde regels recht heeft, niet is beperkt tot de afdeling waar hij verblijft, kan het hoofd van de inrichting zodanige beperkingniettemin telkens voor een periode van ten hoogste vier weken opleggen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in art. 32, eerste lid."

De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de BVT houdt met betrekking tot art. 33 onder meer het volgende in:

"Deze bepaling regelt het afdelingsarrest (consignatie). Van afdelingsarrest is dus sprake als de verpleegde krachtens de huisregels of zijn verplegings- en behandelingsplan recht heeft op een periodiek verblijf buiten de afdeling.Na afloop van de termijn van vier weken kan het hoofd van de inrichting het afdelingsarrest door middel van een nieuwe beslissing verlengen."

Ingevolge art. 1 6 BVT draagt het hoofd van een tbs-inrichting na binnenkomst van de verpleegde zorg voor de vaststelling van een verplegings- en behandelingsplan.

Art. 25 aanhef en onder c van het Reglement luidt:

"In het verplegings- en behandelingsplan woeden tenminste opgenomen:

c. de vrijheden die de verpleegde zijn toegekend boven de hem bij of krachtens de wet toekomende rechten, alsmede de voorwaarden die daaraan verbonden zijn en de consequenties van het niet opvolgen van die voorwaarden."

Art. 26 van het Reglement houdt in:

"1 . Het verplegings- en behandelingsplan bestrijkt tenminste een periode van één jaar. 2. Gedurende de verpleging kan het verplegings- en behandelingsplan worden gewijzigd. Bij een wijziging wordt het evaluatieverslag betrokken. 3.Een wijziging in het verpiegings- en behandelingsplan wordt, zoveel mogelijk in overleg met de verpleegde, vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan meegedeeld."

3.2 Namens de directeur is betoogd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag omdat het zich niet richt tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid van de verpleegde ais bedoeld in art. 33 BVT. Deze opvatting kanechter niet als juist worden aanvaard. Uit de wetsgeschiedenis zoals hiervoor onder 3.1 is weergegeven volgt dat van afdelingsarrest sprake is indien de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde recht heeft krachtens de huisregels ofzijn verplegingsen behandelingplan wordt beperkt. Uit het onderzoek is gebleken dat klager tot 20 februari 1998 verbleef in het verlicht ic-regime van de kliniek en onbegeleide bewegingsvrijheid binnen de kliniek genoot. Wegensweigering mee te werken aan een urinecontrole op 9 februari 1998 is conform het protocol binnen de kliniek besloten met ingang van 10 februari 1998 klagers bewegingsvrijheid zodanig te beperken dat hij, overeenkomstig de wettelijkvoorgeschreven minimale rechten, alleen onder begeleiding zijn verblijfsafdeling kan verlaten en naar therapie kan gaan. In het dagrapport d.d. 1 1 februari 1998 is hiervan melding gemaakt. Zolang het verplegings- en behandelplanmet betrekking tot klager op het punt van de bewegingsvrijheid niet is gewijzigd moet deze beslissing worden aangemerkt als een beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in art. 33 BVT.

3.3 Het beleid van de directie van de kliniek om verpleegden die weigeren mee te werken aan urinecontrole ter vaststelling van druggebruik in hun bewegingsvrijheid te beperken is alleszins verdedigbaar. In de onderhavige zaak heefthet hoofd van de kliniek echter in strijd met het bepaalde in art. 53, eerste lid onder b, BVT nagelaten klager te horen voor het nemen van de beslissing om hem in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Tevens heeft hij in strijd methet bepaalde in art. 54, eerste lid onder a, BVT verzuimd hem na het nemen van deze beslissing onverwijld een schriftelijke mededeling van die beslissing uit te reiken. Deze voorschriften zijn van wezenlijk belang voor derechtspositie van de verpleegde. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat op deze formele gronden het beklag gegrond dient te worden verklaard.
3.4 De beroepscommissie is van oordeel dat de gevolgen van de beslissing waartegen het be klag zich richtte niet meer ongedaan zijn te maken en dat daarom enige tegemoetkoming aan klager geboden is. De beroepscommissie zal omtrentde hoogte van de in deze vast te stellen vergoeding bij latere beschikking beslissen na het hoofd van de inrichting daaromtrent te hebben gehoord.

4. Slotsom
Het hiervoor onder 3. overwogene. brengt mee dat de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat moet worden beslist als volgt.

5. Uitspraak
De beroepscommissie:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt de beslissing van de beklagcommissie;
Verklaart klager ontvankelijk in zijn beklag, verktaart dit beklag gegrond en vernietigt de beslissing waarover is geklaagd;
Bepaalt dat aan klager een nader vast te stellen tegemoetkoming wordt toegekend;
Houdt de uitspraak omtrent de hoogte van de aan klager toekomende tegemoetkoming aan.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper, voorzitter, prof.dr. F.H.L. Beyaert en mr. S.L. Donker, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 22 juni 1998.

secretaris voorzitter

Nummer: C98/47

Betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 29 april 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Zwolle" te Zwolle.

Samenstelling van de beroepscommissie: voorzitter : mr. N.A.M. Schipper, leden: prof.dr. F.H.L. Beyaert en mr. S.L. Donker. De beroepscommissie werd bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord zijn klager en, namens de directeur van de rijksinrichting "Dr. S. van Mesdagkliniek" te Groningen, de heer [...], hoofd behandelbeleid divisie Leekstermeer.

Klager heeft in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat hij niet meer weet welke maatregel hem volgens de kliniek zou zijn opgelegd. Letterlijk is hemconsignatie aangezegd, later zijn termen als basis- en minimumregime gebruikt. Als hem geen consignatie was aangezegd, had hij ook niet gevraagd hem die maatregel op schrift mee te delen. De kliniek stelt zich op het standpunt dathij vanaf 10 februari 1998 in een minimumregime is geplaatst en dat hij begeleid aan alle therapieën kan deelnemen. Het komt echter vaak voor dat hij wegens personeelstekort niet begeleid kan worden en derhalve niet aan therapieënkan deelnemen. Hij verblijft op basis van artikel 120 Gevangenismaatregel in de kliniek en komt over 11 maanden vrij. Zijn behandeling komt ernstig in gevaar door de opgelegde beperkingen. Deze zijn hem ten onrechte opgelegd, nu hijniet heeft geweigerd aan een urinecontrole mee te werken. Hij heeft alleen aangegeven ten gevolge van zijn incestverleden grote problemen te hebben met de wijze waarop het urinemonster wordt afgenomen. De aanleiding voor deurinecontrole vormde de omstandigheid dat er een verandering in zijn stemmingsbeeld was en dat men dacht dat dat door hasjgebruik was veroorzaakt. Hij wist dat hij niets had gebruikt en dat de uitslag negatief was.

Namens de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is naar voren gebracht dat de afdeling Lauwers I van de kliniek drie regimes kent, te weten een minimumregime, een intensive care (ic)-regime en eenverlicht ic-regime. Binnenkomers worden in het minimumregime geplaatst. In dit regime heeft de verpleegde de minimaal bij de wet voorgeschreven rechten en kan hij slechts onder begeleiding naar therapie. Na verloop van tijd kan eenverpleegde in het ic- of standaardregime geplaatst worden, waar hij begeleid aan meer activiteiten kan deelnemen. Vervolgens wordt hij zo spoedig mogelijk in het verlicht ic-regime geplaatst. In dat regime heeft een verpleegde eengrote mate van vrijheid binnen de gehele kliniek. Hij kan zelfstandig naar activiteiten gaan en aan groepsactiviteiten deelnemen. In beginsel komt een verpleegde drie maanden na binnenkomst in laatstbedoeld regime. Verpleegden dieweigeren aan een urinecontrole mee te werken dan wel bij urineonderzoek positief op druggebruik scoren worden in het minimumregime teruggeplaatst. Voor de inwerkingtreding van de BVT op 1 oktober 1997 werd de term consignatiegebruikt voor wat nu het minimumregime wordt genoemd. Verwarring in de terminologie is voorstelbaar, omdat de term consignatie ook na 1 oktober 1997 nog vaak is gebruikt. Hiermee wordt niet het afdelingsarrest in de zin van artikel33 BVT bedoeld, maar alleen dat een verpleegde slechts begeleid naar therapieën kan.

Klager verbleef vóór 10 februari 1998 in het verlicht ic-regime. Sinds genoemde datum verblijft hij in het minimumregime, hetgeen in elk geval in de dagrapportage is aangetekend.

secretaris voorzitter

Naar boven