Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3137/GB, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3137/GB

Betreft:            [klager]                                   datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J.M. Bommer, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt. 

1.   De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen van het arrestantenregime van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen naar de gevangenis van de p.i. Leeuwarden ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager verbleef in de gevangenis van de p.i. Leeuwarden. Hij is op 2 mei 2019 in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht.

De p.i. Leeuwarden bevindt zich ver buiten de eigen woonregio van klager, te weten Amsterdam. Vanwege de beperkte financiële mogelijkheden van zijn (eveneens in Amsterdam wonende) familieleden, is het voor hen onmogelijk klager te bezoeken. Na de plaatsing in de p.i. Leeuwarden heeft klager geen familiebezoek meer ontvangen. Daarbij acht klager het onredelijk dat hem geen tweede beschikking is gegeven voor de inrichting van zijn voorkeur met als reden het korte strafrestant. Hij vraagt zich af of überhaupt een belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij klagers belang bij plaatsing in zijn eigen woonregio is meegenomen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing - samengevat - als volgt toegelicht.

Klager verbleef in het arrestantenregime van de p.i. Alphen. Als gevolg van de grote druk op de arrestantencapaciteit, moest een groot aantal gedetineerden met spoed worden overgeplaatst. Klager heeft hierbij zijn voorkeur uitgesproken voor het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Omdat op 29 januari 2019 geen vrije celcapaciteit beschikbaar was in het JC Zaanstad, is besloten klager te plaatsen in de p.i. Leeuwarden. Op het moment van de afhandeling van het bezwaarschrift is gekeken of een cel beschikbaar was in het JC Zaanstad, maar dit was niet het geval. Gelet op het korte strafrestant is besloten klager niet te plaatsen op een wachtlijst in de regio Amsterdam, nu de wachtlijsten van de inrichtingen in die regio erg lang waren. Daarbij is niet door klager onderbouwd waarom zijn bezoek niet tot reizen in staat zou zijn.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is op 2 mei 2019 in vrijheid gesteld. In beginsel zou hij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan het beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Uit het dossier volgt dat de directeur van de p.i. Alphen op 29 januari 2019 klager heeft voorgesteld voor doorplaatsing vanuit het arrestantenregime naar het gevangenisregime, omdat zijn straf de maximale duur van acht weken overschreed en de druk op de arrestantencapaciteit groot was. Hierop is klager overgeplaatst naar de gevangenis p.i. Leeuwarden, omdat daar - zo blijkt uit de bestreden beslissing - direct vrije cellen beschikbaar waren.

4.3.      De beroepscommissie overweegt dat ook bij doorplaatsingen in het kader van capaciteitsbenutting het uitgangspunt van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie plaatsing van overplaatsing van gedetineerden geldt en een belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij tevens het belang van klager dient te worden meegenomen. Beschikbare celcapaciteit kan daarbij, mits deugdelijk onderbouwd, een rol spelen. Van een zorgvuldige belangenafweging, waarbij tevens rekening is gehouden met klagers belangen, onder andere zijn belang bij plaatsing in de regio van vestiging, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gebleken. Ook is onvoldoende onderbouwd waarom een plaatsing in de regio Amsterdam in verband met beschikbare celcapaciteit niet tot de mogelijkheden behoorde. Klagers einddatum van 2 mei 2019 hoefde daartoe geen beletsel te vormen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager onweersproken heeft gesteld dat hij in de p.i. Leeuwarden geen familiebezoek heeft ontvangen.

4.4.      Het beroep zal gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie volstaan met deze gegrondverklaring en zal zij de Minister niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van de hierna te vermelden tegemoetkoming.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe ten bedrage van € 75,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 12 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven