Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2859/GB, 11 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:              R-19/2859/GB

Betreft:  [klager]                                 datum: 11 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van Steenberge, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, (de beroepscommissie begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498). alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de het annuleren van beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg ongegrond verklaard.

2.            De feiten

Klager is sinds 11 augustus 2018 gedetineerd. Hij is als preventief gehechte in het h.v.b. van de p.i. Dordrecht geplaatst.

3.            De standpunten

3.1.         Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klagers overplaatsing naar de p.i. Middelburg is in eerste instantie goedgekeurd, maar de Minister heeft bij beslissing van 7 november 2018 de overplaatsing alsnog geannuleerd. Reden voor deze beslissing betreft een incident dat tien jaar geleden heeft plaatsgevonden tussen klager en een medewerker van de p.i. Middelburg. Klager is nooit naar zijn kant van het verhaal gevraagd en hij meent dat hij werd aangevallen. Door de medewerker is aangifte gedaan, maar het is klager niet bekend of daarover een strafzaak loopt. Klager meent dat hij een ander persoon is dan tien jaar geleden. De plaatsing van klager in de p.i. Dordrecht maakt het ontvangen van bezoek onmogelijk. Dit is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Klager is een kwetsbare gedetineerde en heeft de steun van zijn familie nodig. Zeker nu in de strafzaak tegen hem plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)-maatregel geëist zal gaan worden. Door de Minister is onvoldoende rekening gehouden met klagers persoonlijk omstandigheden. Klager verzoekt om gegrondverklaring van het beroep en plaatsing in de p.i. Middelburg.

3.2.         De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

In 2011 heeft zich een ernstig incident voorgedaan tussen klager en een medewerker van de p.i. Middelburg, waarbij de medewerker ernstig is bedreigd en fysiek is aangevallen. De medewerker is toen gewond geraakt. De betreffende medewerker werkt nog steeds bij de p.i. Middelburg en omdat de p.i. Middelburg een klein gebouw is, is er een grote kans dat klager en de medewerker elkaar tegenkomen. Om die reden is overplaatsing van klager naar de p.i. Middelburg onwenselijk. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan van detentie en klager wordt geen bezoekrecht onthouden. De bestreden beslissing is daarom niet in strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM. Daarnaast wordt niet duidelijk waarom klagers bezoek niet in staat zou zijn om klager te bezoeken in de p.i. Dordrecht. Klagers inrichting van voorkeur is gelegen in de regio Zeeland. Nu de p.i. Middelburg de enige p.i. in Zeeland is, en de plaatsing van klager daar onwenselijk is, is er geen andere mogelijkheid dan klager te plaatsen in de p.i. Dordrecht.

4.            De beoordeling

Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder het selectieadvies van de p.i. Dordrecht van 5 oktober 2018, blijkt dat klager een lange historie van detenties heeft, waarbij hij tweemaal een ISD-maatregel heeft ondergaan. Uit de nagekomen stukken volgt dat klagers zus niet over voldoende geld beschikt om klager te kunnen bezoeken in de p.i. Dordrecht. Hoewel de beroepscommissie de wens van klager, om dichter bij zijn familie gedetineerd te zijn, begrijpt, blijkt uit de inlichtingen van de Minister dat het zeer onwenselijk is klager over te plaatsen naar de p.i. Middelburg, de enige inrichting in de regio Zeeland. Reden hiervoor is dat klager in 2011 betrokken is geweest bij een ernstig geweldsincident tegen een medewerker, en dat deze medewerker nog steeds bij de p.i. Middelburg werkt. Bovendien is klagers strafzaak aanhangig bij de rechtbank te Breda, zodat klagers plaatsing in het h.v.b. van de p.i. Dordrecht niet onbegrijpelijk is. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.

5.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 11 juni 2019.

 

                secretaris               voorzitter

 

 

 

Naar boven