Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0126 C, 26 oktober 1998, beroep
Uitspraakdatum:26-10-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 98/126

datum: 26 oktober 1998
betreft: [klager]

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, heeft kennis genomen van een op 18 juni 1998 bij het secretariaat van deRaad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de rijksinrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden "dr. S. van Mesdagkliniek" te Groningen,

gericht tegen een beschikking d.d. 11 juni 1998 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de voormelde kliniek, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beschikking waarvan beroep, welke in afschrift aan deze beslissing is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 augustus 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A.M. Wolters, alsmede namens het hoofd van dekliniek de heer [...], beleidspsychiater bij de kliniek.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

Inhoud van het beklag en de beslissing van de beklagcommissie:

1. Het beklag betreft het verzuim van het hoofd van de kliniek om adequate maatregelen te treffen om de hinder weg te nemen welke klager, zowel tijdens zijn verblijf in de gemeenschappelijke verblijfsruimte van de afdeling Noord 3van de kliniek als tijdens zijn verblijf in zijn kamer, heeft ondervonden van het gebruik door anderen van tabaksprodukten in die gemeenschappelijke ruimte.

2. Standpunten van de het hoofd van de inrichting en van klager:
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. In het beroepschrift is voorts het volgende aangevoerd. De beklagcommissie heeft ten onrechte de Tabakswet enhet daarbij behorende uitvoeringsbesluit op de desbetreffende gemeenschappelijke ruimte van toepassing geacht. Het gaat in casu om een woonkamer, waarin de bewoners van de betreffende afdeling en het personeel met elkaar vertoevenen omgaan als in het huiselijk verkeer tussen ouders en kinderen. Van een voor het publiek toegankelijke ruimte is geen sprake. Andere medewerkers van de kliniek dan de personeelsleden van deze afdeling komen slechts op uitnodigingin deze ruimte.
Deze woonkamer is verder een plaats van wezenlijk belang binnen het therapeutische gebeuren. Indien de beroepscommissie de visie van de beklagcommissie dat er een volledig rookverbod zou moeten worden ingesteld deelt, zou dit metzich meebrengen dat de rokers onder de verpleegden -die de meerderheid vormen- zich op hun eigen kamer terugtrekken, omdat zij daar wel (onbeperkt) mogen roken. Op die momenten staan zij buiten het therapeutisch gebeuren. Dit kanniet de bedoeling van de tabakswetgeving zijn geweest.
Het hoofd van de kliniek acht zich derhalve niet gehouden voor deze ruimte verdergaande maatregelen dan de thans geldende te treffen. Onderkend wordt dat de huidige regeling niet voldoende effectief is ten opzichte van diegenenonder de niet-rokende verpleegden die hinder van de tabaksrook ondervinden. De rook verspreidt zich namelijk tevens over het gedeelte waar, niet mag worden gerookt. Ook dringt de rook door in de cellen (van de niet-rokers) diegrenzen aan de niet-roken-zone, waaronder destijds die van klager. Het betreft in casu een oudbouwafdeling waar het aanbrengen van een afzuiginstallatie boven de rookzone onevenredig hoge kosten met zich meebrengt.
Bestreden wordt verder dat klager naar objectieve maatstaven hinder van de tabaksrook ondervindt. Er is geen medische indicatie die dit onderbouwt.
Indien de kliniek genoodzaakt wordt een algeheel rookverbod te treffen voorziet zij problemen bij de handhaving daarvan, daar veruit de grootste groep bewoners rookt. Dit probleem -dat evenzeer geldt in penitentiaire inrichtingen enpsychiatrische ziekenhuizen- wordt in aanmerking genomen bij de op handen zijnde herziening van de tabakswetgeving.

Ter zitting is door de psychiater van de kliniek nog het volgende aangevoerd.
Passief roken is niet gezond. In november aanstaande zal klager weer op Noord 3 worden geplaatst. Het is de psychiater niet bekend of het hoofd van de kliniek de regeling met betrekking tot het roken op de afdeling na de uitspraakvan de beklagcommissie heeft gewijzigd. Praktisch gezien is het vrijwel onmogelijk om een goede rookvrije ruimte in de oudbouw te realiseren. Met behulp van een ventilator kan een cel wellicht rookvrij worden gehouden.

Door en namens klager is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is het volgende aangevoerd.
Klager verblijft inmiddels niet meer op afdeling Noord 3 maar op een nieuwbouwafdeling, waar het voorliggende probleem niet zozeer speelt. Hij heeft hier een rookvrije cel en op een deel van de afdeling geldt een rookverbod dat goedwordt nageleefd. Binnenkort zal hij echter weer naar Noord 3 worden teruggeplaatst, daar het niet goed loopt met zijn behandeling. Op afdeling Noord 3 hield destijds niemand -op twee medeverpleegden na- zich aan het partiëlerookverbod, geldend voor een derde van de gemeenschappelijke ruimte. Ook de sociotherapeuten niet. Als hij daar zijn mond opendeed viel niet alleen 3/4 van de bewoners, maar ook 3/4 van het personeel over hem heen. Klager heeftervaren dat het niet mogelijk was op basis van afspraken tot een leefwijze te komen die zowel voor de rokers als voor de niet-rokers acceptabel was. Klager heeft hinder van de tabaksrook ondervonden. Dit uitte zich in hoofdpijn,misselijkheid, branderige ogen en soms zelfs trillende handen. Ook vindt hij het geen aangenaam gevoel als zijn kleding steeds naar rook stinkt. Momenteel heeft klager deze klachten niet zo vaak.
Hij vindt het niet geloofwaardig dat geen enkele verdergaande maatregel getroffen kan worden dan de markering op de vloer van de gemeenschappelijke ruimte. Wellicht zouden daarboven plastic schermen kunnen worden aangebracht en kaner een voorziening worden getroffen om te voorkomen dat de celdeur op een kier moet blijven staan.
De Tabakswet gebiedt het hoofd van de kliniek voor deze ruimte een rookverbod in te stellen. Van een woonkamer is geen sprake, voor een verpleegde is de cel zijn woonruimte.
De gemeenschappelijke ruimte is onder meer toegankelijk voor bezoek, onder andere van de advocaat. Klager is net als de rokers onder de verpleegden gedwongen veelvuldig te verblijven in die ruimte, die voor hem eveneens vanwezenlijk therapeutisch belang is.
Het bij klager ontbreken van een medische indicatie is nonsens, daar de ter zitting aanwezige psychiater van de inrichting heeft verklaard dat roken slecht voor de gezondheid is.

3. Beoordeling:
In het geding is de toepasselijkheid van de Tabakswetgeving op de gemeenschappelijke
ruimte van afdeling Noord 3 van de kliniek.
Volgens artikel 10 van de Tabakswet dienen in instellingen die door de Staat worden beheerd zodanige maatregelen te worden getroffen, dat van de daardoor geboden voorzieningen gebruik kan worden gemaakt en daarin de werkzaamhedenkunnen worden verricht zonder dat daarbij hinder wordt ondervonden van het gebruik van tabaksproducten.
In het uitvoeringsbesluit bij voormelde wet, het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksproducten (verder: het Besluit), is aangegeven welke maatregelen -verplichte rookverboden met uitzonderingsmogelijkheden- moeten wordengenomen en voor welke gemeenschappelijke ruimten die rookverboden dienen te gelden. Er worden verschillende categorieën onderscheiden.
De beroepscommissie is van oordeel dat de desbetreffende gemeenschappelijke ruimte van de kliniek is te beschouwen als een ruimte als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i van het Besluit (recreatie - en soortgelijke ruimten),waarin ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Tabakswet, een verbod om tabaksprodukten te gebruiken ingesteld en gehandhaafd dient te worden.
De Nota van toelichting bij het Besluit geeft in de paragraaf "constructie van het rookverbod" aan dat ruimten die niet voor gemeenschappelijk of publiek gebruik bestemd zijn niet onder de werkingssfeer van de tabakswetgevingvallen.
Uit deze toelichting volgt -anders dat het hoofd van de inrichting meent - dat de enkele omstandigheid dat een gemeenschappelijke ruimte niet voor publiek gebruik bestemd is de toepasselijkheid van de tabakswetgeving niet terzijdestelt.
Art. 2, derde en vierde lid, van het Besluit maken het mogelijk uitzonderingen te maken op voormeld algeheel rookverbod, doch alleen indien is voldaan aan twee voorwaarden. De ruimte moet merendeels rookvrij zijn (hetzij inoppervlakte, hetzij in tijd) en in geen geval mag in het rookvrije deel of gedurende de rookvrije periode hinder worden ondervonden van het gebruik van tabaksproducten.

Ten aanzien van de gemeenschappelijke ruimte van afdeling Noord 3 gold ten tijde van het indienen van het beklag een rookverbod. Daarvan was een oppervlakte van 2/3 deel uitgezonderd. De beide delen van de gemeenschappelijke ruimtewaren slechts door een markering op de vloer van elkaar gescheiden. De afdeling beschikt niet over een afzuigsysteem boven het rokers-gedeelte.

Aan beide hierboven genoemde voorwaarden van artikel 2 van het Besluit is niet voldaan. Immers de gemeenschappelijke ruimte was niet merendeels rookvrij door 2/3 deel van het rookverbod uit te zonderen en onweersproken is dat ersprake is van hinder voor klager.

Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep van de directeur ongegrond te worden verklaard en dient de beslissing van de beklagcommissie te worden bekrachtigd. De directeur zal niet worden opgedragen een nieuwe beslissing tenemen, daar klager thans niet meer op afdeling Noord 3 verblijft.

4. Beslissinq:
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bekrachtigt de uitspraak van de beklagcommissie voorzover het beklag gegrond is verklaard.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J. Krul-Steketee en drs. T. Jongsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 26 oktober 1998.

secretaris voorzitter

Nummer: C 98\126

Betreft: [...] verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikking stelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 31 augustus 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie: voorzitter : mr. P.C. Vegter, leden: mr. J. Krul-Steketee en drs. T. Jongsma. De beroepscommissie werd bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn de heer [...], beleidspsychiater, namens het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen en klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A.M. Wolters, advocaat te Groningen.

De vertegenwoordiger van het hoofd van de kliniek heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard: Passief roken is niet gezond. In november aanstaande zal klager weer op Noord 3 worden geplaatst. Het is de psychiater nietbekend of het hoofd van de kliniek de regeling met betrekking tot het roken op de afdeling na de uitspraak van de beklagcommissie heeft gewijzigd. Praktisch gezien is het vrijwel onmogelijk om een goede rookvrije ruimte in deoudbouw te realiseren. Met behulp van een ventilator kan een cel wellicht rookvrij worden gehouden.

Door en namens klager is -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard: Klager verblijft inmiddels niet meer op afdeling Noord 3 maar op een nieuwbouwafdeling, waar het voorliggende probleem niet zozeer speelt. Hij heeft hier eenrookvrije cel en voor een deel van de afdeling geldt een rookverbod dat goed wordt nageleefd. Binnenkort zal hij echter weer naar Noord 3 worden teruggeplaatst, daar het niet goed loopt met zijn behandeling. Op afdeling Noord 3hield destijds niemand -op twee medeverpleegden na- zich aan het partiële rookverbod, geldend voor een derde van de gemeenschappelijke ruimte. Ook de sociotherapeuten niet. Als hij daarover zijn mond opendeed viel niet alleen 3/4van de bewoners, maar ook 3/4 van het personeel over hem heen. Klager heeft ervaren dat het niet mogelijk was op basis van afspraken tot een leefwijze te komen die zowel voor de rokers als voor de niet-rokers acceptabel was. Klagerheeft hinder van de tabaksrook ondervonden. Dit uitte zich in hoofdpijn, misselijkheid, branderige ogen en soms zelfs trillende handen. Ook vindt hij het geen aangenaam gevoel als zijn kleding steeds naar rook stinkt. Momenteelheeft klager deze klachten niet zo vaak. Hij vindt het niet geloofwaardig dat geen enkele verdergaande maatregel getroffen kan worden dan de markering op de vloer van de gemeenschappelijke ruimte. Wellicht zouden daarboven plasticschermen kunnen worden aangebracht en kan er een voorziening worden getroffen om te voorkomen dat de celdeur op een kier moet blijven staan. De Tabakswet gebied het hoofd van de kliniek voor deze ruimte een rookverbod in te stellen.Van een woonkamer is geen sprake, voor een verpleegde is de cel zijn woonruimte. De gemeenschappelijke ruimte is onder meer toegankelijk voor bezoek, onder andere van de advocaat. Klager is net als de rokers onder de verpleegdengedwongen veelvuldig te verblijven in die ruimte, die voor hem eveneens van wezenlijk therapeutisch belang is. Het bij klager ontbreken van een medische indicatie is nonsens. De ter zitting aanwezige aan de kliniek verbondenpsychiater heeft immers verklaard dat passief roken slecht voor de gezondheid is.

secretaris voorzitter

Naar boven