Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1650/SGA, 22 mei 2019, schorsing
Uitspraakdatum:22-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1650/SGA

Betreft : [verzoeker]                           datum: 22 mei 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T. Sandrk, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Nieuwegein. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 14 mei 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 14 mei 2019 om 16.15 uur en eindigend op 28 mei 2019 om 16.15 uur, wegens ernstig fysiek geweld jegens een medegedetineerde.  De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 17 mei 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 20 mei 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Verzoeker stelt te zijn aangevallen en zich te hebben moeten verdedigen. Verzoeker stelt dat de opgelegde disciplinaire straf disproportioneel is. Uit de schriftelijke inlichtingen, waaronder het verslag van 14 mei 2019, blijkt dat verzoeker betrokken is geraakt bij een vechtpartij met een medegedetineerde. Personeel heeft waargenomen dat verzoeker de medegedetineerde op zijn lijf en in het gezicht heeft geschopt. Nadat verzoeker en de medegedetineerde uit elkaar waren gehaald door personeel, was te zien dat de medegedetineerde letsel had in zijn gezicht en hij gaf aan een losse tand te hebben. Het jegens een medegedetineerde toepassen van ernstig fysiek geweld is strafbaar gedrag en derhalve kon de directeur daarvoor een disciplinaire straf opleggen. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, kan voor het toepassen van geweld jegens een medegedetineerde een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in de eigen cel of strafcel worden opgelegd. Dit brengt met zich dat, indien de directeur van de beleidslijn wil afwijken, daarbij de eis geldt dat die afwijking gemotiveerd dient te worden. Een dergelijke motivering ontbreekt in dit geval. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom hij veertien dagen opsluiting in een strafcel heeft opgelegd in plaats van het maximum van zeven dagen opsluiting in een strafcel zoals dat in voornoemde Sanctiekaart is opgenomen. Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen op gronden die deze niet geheel kunnen dragen, zodat de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking komt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.   

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 22 mei 2019                        

                                                                               

secretaris         voorzitter

 

Naar boven