Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2865/GB en R-19/3001/GB, 28 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2865/GB en R-19/3001/GB

Betreft:            [Klager]                                                          datum: 28 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Broere, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen

-           de (fictieve) weigering van de selectiefunctionaris (thans: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister)) een beslissing te nemen (R-19/2865/GB) en

-           een op 18 februari 2019 genomen beslissing van de Minister (R-19/3001/GB),  alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissingen

De selectiefunctionaris (thans: de Minister) heeft op klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel (aanvankelijk) geen beslissing genomen (R-19/2865/GB). Op 18 februari 2019 heeft de Minister klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel afgewezen (R-19/3001/GB).

2.         De feiten

Klager is sedert 11 maart 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Ingevolge artikel 18, eerste lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient binnen zes weken een beslissing te worden genomen op een verzoek tot overplaatsing. Nu namens klager op 13 december 2018 een inhoudelijk verzoek tot overplaatsing is ingediend en daarop op 13 februari 2019 nog geen beslissing is genomen, is de termijn verstreken en dient het beroep (R-19/2865/GB) gegrond te worden verklaard. Klagers fasering verloopt in de p.i. Vught niet naar behoren. Zijn casemanager wil geen spoedige fasering laten plaatsvinden, terwijl de casemanager in de p.i. Dordrecht, waar klager eerder gedetineerd is geweest, wel dat voornemen had. Er zijn met betrekking tot het verzoek om overplaatsing geen negatieve geluiden vanuit de politie of het Openbaar Ministerie (OM) gekomen, maar enkel een negatieve terugkoppeling van de casemanager. Klager heeft een groot belang bij een spoedige en geslaagde fasering in verband met zijn resocialisatie. De p.i. Vught heeft de wens klager daar te houden. Het negatieve advies vanuit de inrichting met betrekking tot zijn verzoek tot overplaatsing is kenmerkend voor alle verzoeken die klager daar doet. Een stabiel netwerk kan als ondersteunend worden gezien. Een overplaatsing naar de p.i. Krimpen aan den IJssel is (ook) om die reden wenselijk en geboden. Bovendien ontvangt klager in de p.i. Vught minder bezoek dan toen hij in de p.i. Dordrecht was gedetineerd. Bezoek en plaatsing in de buurt van zijn sociale netwerk zijn belangrijk voor zijn resocialisatie. Klager heeft in de regio Rotterdam een netwerk. Het ontvangen van bezoek, anders dan zijn moeder, sterkt het contact en het netwerk, hetgeen weer mogelijkheden na detentie met zich mee brengt. Hoewel de p.i. Vught en de p.i. Alphen te Alphen aan den Rijn nagenoeg dezelfde afstand hebben, is klagers netwerk in een andere regio gelegen. Het belang van een sterk netwerk in combinatie met het belang van een gedegen resocialisatie moeten een uitzondering vormen op de regel dat een detentie nu eenmaal beperkingen met zich meebrengt en dat bezoekproblemen inherent zijn aan het ondergaan van detentie.    

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager heeft in zijn verzoek aangegeven dat zijn sociale netwerk voornamelijk uit Rotterdam komt en dat de p.i. Vught vanuit daar met het openbaar vervoer moeilijk is te bereizen. Hij kan daardoor minder goed contact onderhouden met zijn moeder, zusjes en broertje. Uit de bezoekerslijsten van de p.i. Vught blijkt evenwel dat klager zeer regelmatig bezoek ontvangt en niet van bezoek is verstoken. De afwijzing van klagers verzoek is gebaseerd op artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), nu klager zich, voor zover bekend is, in Roosendaal gaat vestigen en als adres bij vrijheden het adres van zijn moeder heeft opgegeven, die in Roosendaal woont. Voor zover het verzoek tot overplaatsing is ingegeven door het feit dat klagers casemanager geen spoedige fasering van klager zou willen laten plaatsvinden, geldt dat uit navraag bij de directeur van de p.i. Vught is gebleken dat zowel de politie als het OM negatieve adviezen hebben uitgebracht bij het opstarten van faseringstrajecten van klager. Dat klagers casemanager geen spoedige fasering zou willen laten opstarten is niet gebleken. Mocht klager klachten hebben over zijn casemanager, dan kan hij deze bij de commissie van toezicht bij de p.i. Vught indienen. Er zijn onvoldoende redenen om een uitzondering te maken op het gevoerde beleid. Namens de Minister wordt verwezen naar RSJ 8 maart 2019, R-18/1725/GB en R-18/2099/GB. Hierin heeft de beroepscommissie onder meer overwogen dat in de p.i. Krimpen aan den IJssel geen celcapaciteit beschikbaar was, dat de reisafstand van Roosendaal naar Vught redelijk is te noemen en dat niet was gebleken dat klager van bezoek was verstoken. 

4.         De beoordeling

4.1.      Voor zover namens klager beroep is ingesteld tegen de (fictieve) weigering van de selectiefunctionaris (thans: de Minister) een beslissing op zijn overplaatsingsverzoek te nemen (R-19/2865/GB), zal de beroepscommissie – hoewel op 18 februari 2019 alsnog een beslissing op het verzoek is genomen – dit beroep inhoudelijk beoordelen, nu namens klager om toekenning van een financiële tegemoetkoming is verzocht.

4.2.      De beroepscommissie stelt vast dat klager op 13 december 2018 een verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 18, derde lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Pbw stelt de selectiefunctionaris (thans: de Minister) de indiener van een met redenen omkleed verzoekschrift strekkende tot – voor zover hier van belang – plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling binnen zes weken van zijn met redenen omklede beslissing op de hoogte. Nu klager binnen deze termijn geen beslissing op zijn verzoekschrift heeft ontvangen, is namens hem op 13 februari 2019 een beroepschrift ingediend tegen de (fictieve) weigering van de selectiefunctionaris (thans: de Minister) een beslissing op zijn verzoekschrift te nemen. De Minister heeft op 18 februari 2019 alsnog een beslissing op het verzoek tot overplaatsing genomen. Nu de hiervoor genoemde termijn is overschreden, zal het beroep met kenmerk R-19/2865/GB gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager, omdat niet is gebleken dat hij door de termijnoverschrijding in zijn belangen is geschaad. In dat kader is van belang dat, hoewel het wenselijk is dat zo voortvarend mogelijk op een verzoekschrift wordt beslist en dat de wettelijke termijn daarvoor zes weken is, de wet aan het overschrijden van deze termijn geen rechtsgevolgen verbindt.

4.3.      Met betrekking tot de afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel van 18 februari 2019 (R-19/3001/GB) overweegt de beroepscommissie als volgt. De Minister heeft de afwijzing van het overplaatsingsverzoek gebaseerd op artikel 25, zevende lid, van de Regeling. In dat artikel is bepaald dat gedetineerden die tot een gevangenisstraf zijn veroordeeld (in beginsel) in een gevangenis in het arrondissement van vestiging worden geplaatst. Niet is weersproken dat klager te kennen heeft gegeven zich na zijn detentie in Roosendaal te willen vestigen. Uit de door de Minister overgelegde bezoekerslijsten volgt bovendien dat klager in de p.i. Vught (regelmatig) (familie)bezoek ontvangt. Nu klager conform het bepaalde in artikel 25, zevende lid, van de Regeling in de p.i. Vught is geplaatst en hij daar niet is verstoken van bezoek, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voor zover klagers casemanager aan een voortvarende fasering van klager in de weg staat, kan hij zich daarover bij de beklagcommissie van de p.i. Vught beklagen. Het beroep met kenmerk R-19/3001/GB zal, gelet op het voorgaande, ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerk R-19/2865/GB gegrond en het beroep met kenmerk R-19/3001/GB ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 28 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven