Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2266/TB, 29 mei 2019, broep
Uitspraakdatum:29-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2266/TB

betreft: [klager]                                                                       datum: 29 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens […], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 22 november 2018 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder,   alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Ter zitting van de beroepscommissie van 3 april 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught zijn gehoord klagers raadsman, mr. J.A.W. Knoester, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Als toehoorder was aanwezig […], eveneens werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van voormeld ministerie. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.   Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening.

2.         De feiten

Klagers tbs-maatregel is aangevangen op 20 augustus 2000. Klager is op 3 december 2007 geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Zeeland. Het hoofd van de Pompestichting heeft in de aanvraag hertoetsing longstay op 10 april 2018 aangegeven vanwege klagers weigering mee te werken geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers longstay status te continueren. Klager heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek van de pro justitia rapporteurs. Op 28 augustus 2018 is het rapport van een forensisch milieuonderzoek van klager gereed gekomen naar de risico’s en beschermende factoren uit het verleden van klager. Op 6 september 2018 heeft de Pompestichting gereageerd op de PJ-rapportages en het forensisch milieuonderzoek. Vervolgens heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing longstay forensische zorg (LAP) op 9 november 2018 geconcludeerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Verweerder heeft op 22 november 2018 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager vindt het onbegrijpelijk dat de LAP geen inhoudelijke aandacht heeft besteed aan klagers opmerkingen in zijn mail van 3 november 2018. Klager meent dat meer onderzoek had moeten worden verricht naar klagers stelling dat een lager beveiligingsniveau dan de longstay afdoende is. Klagers (individuele) beveiligingsniveau in het kader van de verlofregeling is als laag ingeschat, dit was matig. Klagers persoonlijkheidsproblematiek is milder geworden en klager reageert minder snel boos en agressief. Er is bovendien sprake van een goede samenwerking met het behandelteam, hoewel oppervlakkig. De LAP en de Minister zijn niet ingegaan op klagers verzoek te wachten op de uitkomsten van de zorgconferentie. De zorgconferentie staat gepland voor 9 juli 2019. Klager is niet naar de zitting van de beroepscommissie gekomen, om te benadrukken dat de zorgconferentie eerst moet worden afgewacht. Klager verzoekt dan ook de beslissing op het beroep aan te houden tot na de zorgconferentie. Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Klager weigert elke vorm van behandeling. De problematiek is nog altijd aanwezig en klager wil niet meewerken aan een verloftraject. Hierdoor is het volgens de inrichting niet mogelijk klager toe te werken naar uitstroommogelijkheden. Het delictgevaar wordt als hoog ingeschat, waardoor een verblijf binnen de longstay nog altijd geïndiceerd is. De Minister verwijst naar de uitgebrachte PJ-rapportages. Beide rapporteurs hebben de vraagstelling niet kunnen beantwoorden vanwege klagers weigering medewerking te verlenen aan de onderzoeken. PJ-rapporteur K. adviseert een nader onafhankelijk onderzoek te laten doen naar klagers levensgeschiedenis en naar historische risicofactoren daarin. De inrichting heeft aangegeven op basis van de uitkomst van dit onderzoek te bezien of het mogelijk is adequaat risicomanagement te ontwikkelen. De inrichting verwacht echter niet dat de attitude van klager daarmee zal veranderen. Het door K. geadviseerde onderzoek is uitgevoerd door forensisch milieuonderzoeker A., die hierover op 28 augustus 2018 heeft geadviseerd. De LAP heeft op 9 november 2018 geconcludeerd dat een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is en dat zij geen mogelijkheden zien voor een uitstroomtraject naar een GGZ-voorziening of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden. Het gestelde lage beveiligingsniveau ziet op de mogelijkheid van het aanvragen van begeleid verlof vanuit een longstayvoorziening en is dus geen indicatie dat volstaan kan worden met een lager beveiligingsniveau dan de longstay. De Minister meent in redelijkheid te hebben kunnen beslissen tot voortzetting van de longstayplaatsing met een laag beveiligingsniveau. Wat betreft de zorgconferentie valt niet in te zien welk doel gediend is met aanhouding van de beslissing totdat de uitkomsten van deze zorgconferentie bekend zijn geworden. Mocht de zorgconferentie aanleiding geven tot een andere beslissing, dan zal daar op dat moment naar worden gehandeld.

4.         De beoordeling

Namens klager is ter zitting van de beroepscommissie verzocht de behandeling van het beroep aan te houden tot na de zorgconferentie die gepland staat voor 9 juli 2019. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de zorgconferentie pas over enkele maanden staat gepland en de Minister ter zitting van de beroepscommissie heeft toegelicht dat – zo begrijpt de beroepscommissie – afhankelijk van de uitkomsten van de zorgconferentie, verdere vervolgstappen zullen worden gezet. De overgelegde rapportages geven onvoldoende aanleiding een beslissing op het beroep tot dat moment aan te houden. Klager verblijft sinds 3 december 2007 in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Zeeland. In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.
Klager heeft geen medewerking verleend aan de in opdracht van de Minister uitgevoerde pro justitia onderzoeken ter advisering over de wenselijkheid van verlenging van de longstay status, waardoor de gestelde vragen hieromtrent niet konden worden beantwoord. De LAP heeft in haar advies van 9 november 2018 geadviseerd om de longstay status voort te zetten. Hoewel klager binnen de longstayafdeling stabiel en zelfstandig functioneert en zijn persoonlijkheidsproblematiek milder tot uiting komt, is nog immer sprake van een “anti-justitie” houding. Klager meent dat hem ten onrechte tbs is opgelegd en dat hij geen behandeling nodig heeft. Als gevolg hiervan weigert hij elke vorm van behandeling of onderzoek, hetgeen leidt tot een behandelimpasse. De prognose is somber en het delictgevaar wordt als hoog ingeschat. De longstayafdeling biedt klager rust, structuur en zelfstandigheid. De Pompestichting wil graag toewerken naar begeleid verlof, echter klager houdt dit af. Naar aanleiding van het rapport van 28 augustus 2018 over het uitgevoerde forensisch milieuonderzoek bericht de Pompestichting op 6 september 2018 dat de uit het onderzoek naar voren gekomen risico en beschermende factoren verder zullen worden onderzocht in verband met de ontwikkeling van een adequaat risicomanagement. De Pompestichting plaatst hierbij als kanttekening klagers verzet tegen de behandeling en dat verdere stappen zonder de motivatie van en de samenwerking met klager erg moeilijk is. De Pompestichting verwacht met het vervolgonderzoek niet dat de attitude van klager zal veranderen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr. drs. L.C. Mulder MCM, leden,  in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 29 mei 2019

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven