Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2718/GB, 9 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/2718/GB

Betreft:            [Klager]                                                          datum: 9 mei 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. de Vries, op 15 maart 2019 door een lid van de Raad gehoord. Vervolgens is een verslag van horen opgemaakt. De Minister van Rechtsbescherming (verder: de Minister) heeft hierop op 29 maart 2019 gereageerd. Op 4 april 2019 heeft de raadsman van klager gereageerd op het verslag van horen en op de reactie van de Minister. De reactie van de raadsman is op 16 april 2019 doorgestuurd naar de Minister met de mededeling dat daarop desgewenst binnen zeven dagen gereageerd kan worden. De Minister heeft op 23 april 2019 gereageerd op de reactie van de raadsman. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft op 17 januari 2019 beslist tot verlenging van klagers plaatsing in de extra beveiligde inrichting (EBI) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

2.         De feiten

Klager is sinds 18 december 2017 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de p.i. Krimpen aan den IJssel. Op 5 juli 2018 is hij in de EBI te Vught geplaatst. Op 17 januari 2019 heeft de Minister beslist dat het verblijf in de EBI met zes maanden zal worden verlengd.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven –toegelicht. De raadsman merkt op dat klager op 31 augustus 2018 is gehoord in de zaak R-18/854/GB. Dit betreft de eerste beslissing om klager in de EBI te plaatsen. Pas op 29 januari 2019 is daarin uitspraak gedaan. Dat is erg laat en de raadsman ziet dit als een formeel gebrek. Daarnaast betoogt de raadsman dat meer dan zes maanden zijn verlopen tussen de beslissing tot plaatsing en de verlengingsbeslissing. Dit is een overschrijding van de wettelijke termijn. Dit leidt ertoe dat het beroep tegen de verlengingsbeslissing gegrond verklaard dient te worden.

Inhoudelijk merkt de raadsman het volgende op. Er is geen nieuwe, concrete en betrouwbare informatie waarop een verlenging kan worden gebaseerd. De beslissing het verblijf van klager in de EBI te verlengen is onvoldoende gemotiveerd. Er wordt in de beslissing opgenomen dat klager zich de afgelopen zes maanden niet heeft beziggehouden met plannen die duiden op ontvluchtingsgevaar, liquidatiegevaar of voortgezet crimineel handelen, maar dat het risico dat hij zich hiermee bezig zou houden, nog onverminderd hoog en actueel is. Er wordt niet uitgelegd wat deze risico’s precies inhouden en waarop deze stelling is gebaseerd. Als al sprake zou zijn van eerdergenoemde risico’s, dan zijn er andere mogelijkheden om dit te voorkomen. In andere regimes kan bijvoorbeeld toezicht worden gehouden op contacten die klager met anderen, al dan niet telefonisch, onderhoudt.

Daarnaast wordt klager een zaak tegengeworpen waarop hij geen invloed heeft. Deze zaak gaat over de moord op de broer van de kroongetuige; deze kroongetuige legt een verklaring af in de zaak van klager. Hij is medeverdachte en heeft in verband met zijn strafzaak een kroongetuigedeal gesloten. Deze zaak kan op geen enkele manier bijdragen aan het ontvluchtingsgevaar of een andere legitieme reden vormen op basis waarvan klager in de EBI zou dienen te verblijven.

Voorts worden in de beslissing allerlei verwijten jegens klager gemaakt. Zo zou hij een telefoon op cel hebben. Hoewel hij dit ontkent en niets op zijn cel is gevonden, wordt dit hem tegengeworpen. Ook wordt hem tegengeworpen dat hij heeft gebeld, terwijl dat niet was toegestaan. Deze stelling wordt niet onderbouwd.

De raadsman stoort zich aan de manier waarop de informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) is opgeschreven in het rapport. Er wordt telkens opgeschreven dat klager de dader in zijn strafzaak is en dat hij moorden heeft beraamd en gepleegd. Dit is echter niet vastgesteld.

De raadsman merkt op dat alternatieven mogelijk zijn om een aantal kennelijk en vermeend gevaarzettende elementen de kop in te drukken. Zo zou klager bijvoorbeeld in locatie De Schie kunnen verblijven. Daarbij kunnen al zijn contacten probleemloos worden gemonitord op de wijze zoals dat nu ook plaatsvindt. In dat kader wijst de raadsman op de zaken die de Minister voor de onderbouwing van de EBI-verlenging naar voren heeft gebracht en die aldus kunnen worden ondervangen.

De raadsman verwijst naar de zaken RSJ 14 september 2015, 15/2354/GB en RSJ 28 april 2016, 16/529/GB. In RSJ 14 september 2015 15/2354/GB is bepaald dat de beslissing tot verblijf van klager in de EBI als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt, omdat geen sprake is van nieuwe informatie. Betrokkene is in die zaak (nog) niet veroordeeld en evenmin is gebleken dat sprake is van ontvluchtingsgevaar. Het beroep is in die zaak dan ook gegrond verklaard. In RSJ 28 april 2016 16/529/GB is het beroep ook gegrond verklaard, omdat geen sprake was van recente informatie over vluchtrisico’s. Deze afwijzingsgronden dienen te worden toegepast in onderhavige zaak.

Het gaat goed met klager. Hij praat met medewerkers en met andere gedetineerden. Hij probeert het verblijf zo wenselijk mogelijk te maken. Dit houdt evenwel niet in dat hij hier op zijn plek zit. De juridische grondslag voor een verlengingsbeslissing ontbreekt.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht. De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan een late uitspraak door de beroepscommissie. Daarnaast heeft de beroepscommissie het beroep uiteindelijk ongegrond verklaard.

De verlengingsbeslissing is genomen binnen de wettelijke termijn. Het besluit tot plaatsing van klager in de EBI is genomen op 5 juli 2018 en de verlengingsbeslissing op 17 januari 2019, zodat van een overschrijding van de termijn geen sprake is.

Voor het ontvluchtingsgevaar, liquidatiegevaar of voortgezet crimineel handelen wordt verwezen naar pagina 4 van het op 14 februari 2019 opgestelde verweerschrift. Daarin is opgenomen dat klager beschikt over macht en middelen om hulp te kunnen organiseren bij een mogelijke ontvluchting. Daarnaast blijkt dat er een reële vrees is dat klager zijn crimineel handelen zal voortzetten op het moment dat hij hiertoe de kans krijgt. Bij een ontvluchting of de voortzetting van crimineel handelen zal sprake zijn van een geschokte rechtsorde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Bovendien heeft klager, hoewel hem beperkende maatregelen waren opgelegd, laten zien in staat te zijn mensen te mobiliseren die zaken voor hem regelen, waardoor hij ongecontroleerde contacten heeft kunnen leggen met mensen binnen en buiten de p.i.

In het GRIP-rapport van 19 juni 2018 staat bovendien dat bij klager sprake is van ontvluchtingsgevaar, van liquidatiegevaar voor hemzelf en van mogelijk voortgezet crimineel handelen. Bij dit laatste wordt met name gedoeld op het opdracht geven tot liquidatie. Er is een reële vrees voor hetgeen klager de familie van de kroongetuige zou aandoen, of anderen daartoe zou aanzetten, als hij de kans zou krijgen. Op 11 februari 2019 heeft het GRIP in een nieuw rapport laten weten dat de informatie, zoals opgenomen in het rapport van 19 juni 2018, nog altijd actueel is.

In het GRIP-rapport van 11 februari 2019 neemt het Openbaar Ministerie (OM) daarnaast het standpunt in dat het onverantwoord zou zijn, als klager, gezien de contacten die hij heeft, in een ander regime zou worden geplaatst waarin hij contacten naar buiten zou kunnen hebben. Het criminele samenwerkingsverband  waarvan klager deel uitmaakt, beschikt over geld, macht en middelen om de twee hoofdverdachten langere tijd onder de radar te houden. Dit illustreert het vluchtgevaar, dat volgens het OM ook voor klager geldt.

In het Operationeel Overleg is aan klager een extreem hoog risicoprofiel toegekend. Dit gelet op de liquidatiedreiging ten aanzien van klager en de liquidatiedreiging vanuit klager naar anderen, zijn contacten in een crimineel samenwerkingsverband en zijn gedrag om communicatiemiddelen te bemachtigen. Hiertoe staat klager op de lijst voor gedetineerden met een vlucht en/of maatschappelijk risico (GVM-lijst). De laatste lijst dateert van 18 maart 2019.

Ten slotte heeft het OM te kennen gegeven dat uit verschillende incidenten tijdens detentie blijkt dat het criminele samenwerkingsverband klager steunt. Deze incidenten hadden, onder andere, betrekking op communicatiemiddelen.

4.         De beoordeling

Formeel gebrek

4.1.      Artikel 26, derde lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) bepaalt dat de Minister elke zes maanden een besluit neemt omtrent de verlenging van het verblijf in de EBI. De eerste besluitvorming over verlenging of beëindiging van het verblijf in de EBI vindt plaats zes maanden na de plaatsing van klager in de EBI. Klager is op 5 juli 2018 in de EBI geplaatst. De beslissing waarvan beroep dateert van 17 januari 2019. De beroepscommissie constateert met de raadsman dat die beslissing te laat is genomen. Het beroep van klager zal wat dit betreft gegrond worden verklaard en de beslissing zal worden vernietigd. Aan klager zal voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd, na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4.2.      Aan het andere door de raadsman aangevoerde formele punt, te weten dat de beroepscommissie lange tijd nadat klager over de plaatsing in de EBI is gehoord, uitspraak doet, zal de beroepscommissie geen gevolgen verbinden, nu de wet daartoe geen gronden kent.

Inhoudelijk

4.3.      De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.4.      Ingevolge artikel 6 van de Regeling kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of:

b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;

c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

4.5.      Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.6.      De beroepscommissie heeft in RSJ 29 januari 2019, R-18/854/GB het volgende overwogen:

“Het Meldpunt GRIP heeft informatie ontvangen waaruit blijkt dat er ten aanzien van klager sprake is van ontvluchtingsgevaar, liquidatiegevaar door en voor klager en mogelijk voortgezet crimineel handelen door klager. Uit het GRIP-rapport blijkt dat het OM heeft geadviseerd om klager in de EBI te plaatsen omdat de dreiging die van klager uitgaat zeer groot is. Er is onder meer sprake van opdrachten tot liquidatie van personen die over klager zouden kunnen verklaren, hulp waar mogelijk van medegedetineerden waardoor geen zicht mogelijk is op de communicatie van klager met het crimineel samenwerkingsverband waartoe klager behoort. Bij een ontvluchting of een liquidatie zal sprake zijn van een geschokte rechtsorde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Het OM heeft aangegeven dat klager door verschillende incidenten tijdens zijn detentie heeft laten zien het crimineel samenwerkingsverband te steunen. De beroepscommissie is van oordeel dat door de selectiefunctionaris in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Klager wordt verdacht van het medeplegen van een moord en het medeplegen van voorbereidingshandeling voor een tweede moord. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.”

4.7.      Deze feiten en omstandigheden – die ook ten grondslag lagen aan de verlengingsbeslissing van 17 januari 2019 – gelden nog onverkort in onderhavige beslissing. De beroepscommissie slaat daarbij acht op de nieuwe GRIP-rapportages. Uit deze rapportages blijkt onder meer dat eerdergenoemde informatie met betrekking tot het opdracht geven tot liquidaties, het krijgen van hulp van medegedetineerden, waardoor het zicht ontbreekt ten aanzien van de communicatie, en dat bij een ontvluchting of een liquidatie sprake zal zijn van een geschokte rechtsorde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, thans nog steeds actueel, concreet en betrouwbaar is en dat aan de situatie niets is gewijzigd. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep op formele grond gegrond en voor het overige ongegrond. Zij vernietigt in zoverre de bestreden beslissing en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en dat op 5 januari 2019 klagers verblijf in de EBI is verlengd.

Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 9 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven