Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2793/GA, 19 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/2793/GA

betreft: [Klager]           datum: 19 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 21 januari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en mevrouw […], juridisch medewerker bij de p.i. Vught. Voorts is aanwezig […], stagiaire juridisch medewerker bij de p.i. Vught. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         Een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande 13 december 2018, vanwege een positieve urinecontrole, geconstateerd op 5 december 2018 (VU-2018-002147); Een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande 4 december 2018, vanwege een positieve urinecontrole, geconstateerd op 27 november 2018 (VU-2018-002148). De beklagcommissie heeft het beklag onder a. gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van € 10,=. De beklagcommissie heeft het beklag onder b. ongegrond verklaard. Een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van de tegemoetkoming merkt klager het navolgende op. Klager heeft ten gevolge van de disciplinaire straf geen arbeidsloon ontvangen en heeft daarnaast geen televisie kunnen kijken. Klager was bang dat hij ook van zijn arbeidsplaats zou worden afgehaald, maar dat is niet gebeurd. Klager is ongeveer € 15,= aan arbeidsloon misgelopen. Ten aanzien van de opgelegde straf van zeven dagen deelt klager mede dat hij de straf erg hoog vindt. Andere gedetineerden krijgen een lagere straf voor hetzelfde feit. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van de tegemoetkoming wordt namens de directeur het volgende opgemerkt. De gegrondverklaring en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming is terecht. De beklagcommissie laat in de uitspraak doorschemeren dat de uitslag van de urinecontrole twijfelachtig is. Daarom heeft de beklagcommissie vermoedelijk gekozen voor een bedrag van € 10,=. De opgelegde straf van zeven dagen is hoger dan hetgeen in de sanctiekaart is opgenomen. Dat is bewust gedaan. De straf is hoger omdat klager in het verleden vaker positief heeft gescoord tijdens een urinecontrole. De strafmotivering staat ook in de disciplinaire straf.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a.

Aan klager is een tegemoetkoming toegekend door de beklagcommissie van € 10,=, nu aan klager ten onrechte een disciplinaire straf voor de duur van vijf dagen opsluiting een andere verblijfsruimte dan een strafcel is opgelegd. Het standaardbedrag volgens de richtlijn standaardbedragen tegemoetkoming is € 7,50 per dag. Klager heeft vijf dagen onterecht een disciplinaire straf ondergaan. Het totale bedrag dat aan klager zou moeten worden toegekend komt dan neer op € 37,50. De beroepscommissie ziet geen aanleiding af te wijken van het standaardbedrag en aan klager zal dan ook een tegemoetkoming worden toegekend conform het standaardbedrag. Het beroep zal ten aanzien van onder a. dan ook gegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder b.

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a jo. artikel 50, eerste lid van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte opleggen, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat klager tijdens een urinecontrole positief heeft gescoord. Klager ontkent overigens niet dat hij heeft gebruikt. Dit gedrag is in beginsel strafwaardig en gelet daarop kon de directeur een disciplinaire straf opleggen. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte. Volgens het landelijke sanctiebeleid geldt als uitgangspunt dat de directeur een straf van maximaal vijf dagen eigen cel kan opleggen als gevolg van een positieve urinecontrole. De beroepscommissie stelt vast dat de directeur is afgeweken van dit landelijk kader, nu een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel is opgelegd. In beginsel kan de directeur ten nadele van klager afwijken van de sanctiekaart, maar een beslissing hiertoe dient te worden gemotiveerd. De overwegingen van de directeur dienen voor klager kenbaar te zijn.
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in de strafoplegging voldoende heeft gemotiveerd waarom het aangewezen was ten nadele van klager af te wijken van de landelijke sanctiekaart. In de disciplinaire straf staat dat klager – zakelijk weergegeven – meermalen positief heeft gescoord tijdens een urinecontrole. Hetgeen namens de directeur ter zitting is medegedeeld, namelijk dat dit gegeven heeft gezorgd voor een hogere straf dan dat als uitgangspunt geldt volgens de sanctiekaart, ziet de beroepscommissie als een redelijke onderbouwing voor de strafoplegging. Het beroep ten aanzien van dit beklag is derhalve ongegrond.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep onder a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 37,50. De beroepscommissie verklaart het beroep onder b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J. Schagen MA en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 19 april 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven