Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2381/GA, 19 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2381/GA

betreft: [Klager]           datum: 19 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, gericht tegen een uitspraak van 5 december 2018 van de beklagcommissie bij de eerdergenoemde p.i., gegeven op een klacht van [klager], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn de raadsman van klager, mr. M. de Reus, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Dordrecht, […], gehoord. Voorts is aanwezig de heer […], stagiair bij het advocatenkantoor alwaar mr. M. de Reus werkzaam is. Klager heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en is aldus niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft:

a.         de beslissing van de directeur van 6 augustus 2018, inhoudende de plaatsing in een gesloten inrichting in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris gedurende zeven dagen, ingaand op 6 augustus (PD-2016-000545)

b.         de beslissing van de directeur van 7 augustus 2018, inhoudende de  terugplaatsing (degradatie) van verzoeker naar het basisprogramma per 7 augustus 2018 (PD-2018-000546) De beklagcommissie heeft het beklag onder a. en b. gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van a. wordt het navolgende aangevoerd. Klager is voor de duur van zeven dagen geplaatst in een gesloten inrichting onder het beheer van de directeur. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm). Klager verblijft in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en zit niet in een penitentiair programma (p.p.). Artikel 9 Pm biedt afdoende grondslag om daarop de beslissing te baseren, ondanks dat klager niet in een p.p. verblijft. Ten aanzien van het beklag onder b. wordt namens de directeur het navolgende aangevoerd. De reden om klager te degraderen is omdat hij tweemaal binnen drie maanden een overtreding heeft begaan. De eerste overtreding is dat hij tijdens zijn verlof alcohol heeft genuttigd en de tweede overtreding betreft een te laag creatinine-gehalte tijdens het uitvoeren van een urinecontrole. Klager heeft de ruimte gekregen om iets over zijn medische situatie te vertellen, maar heeft dat achterwege gelaten. Het is pas tijdens de zitting van de beklagcommissie aan de orde gekomen dat hij ernstig ziek is. Tijdens het nemen van de degradatiebeslissing kon daar geen acht op worden geslagen, simpelweg omdat het niet bekend was. Gedetineerden worden altijd goed geïnformeerd dat een dag van te voren voordat de urinecontrole plaatsvindt en hen wordt geïnstrueerd niet te veel water te drinken, omdat dit de urinecontrole kan frustreren. Klager heeft positief gescoord tijdens de eerder afgenomen urinecontroles. Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De grondslag tot het opleggen van de ordemaatregel is niet juist. Er wordt verwezen naar artikel 9 Pm, terwijl dit artikel limitatief opsomt welke mogelijkheden de directeur heeft. Hierin is niet opgenomen dat klager teruggeplaatst kan worden naar een gesloten inrichting. Nu de juridische grondslag onjuist is, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Ten aanzien van het beklag onder b. deelt de raadsman het volgende mede. Voor degradatie moet worden vastgesteld dat klager rood gedrag heeft vertoond. Het rode gedrag dat nu wordt genoemd moet in twijfel worden getrokken, gelet op de medische toestand van klager. De directeur heeft inderdaad niet de mogelijkheid om feiten en omstandigheden in zijn beslissing mee te nemen die pas na het nemen van de beslissing bekend zijn geworden. Om die reden heeft de beklagcommissie aan klager geen financiële tegemoetkoming toegekend, ondanks dat het beklag van klager gegrond is verklaard. De raadsman is het eens met de uitspraak van de beklagcommissie.

3.         De beoordeling

Het beklag onder a. (PD-2016-000545)

Blijkens de beslissing van de directeur is op 6 augustus 2018 besloten klager te plaatsen in een gesloten inrichting onder het beheer van de directeur. De directeur heeft op basis van artikel 9, derde lid Pm (de beroepscommissie begrijpt: tweede lid) hiertoe besloten. De reden dat klager is ingesloten in afwachting van een schriftelijke beslissing van de selectiefunctionaris is gelegen in het feit dat klager tweemaal positief heeft gescoord tijdens een urinecontrole. In artikel 9, tweede lid Pm staat limitatief opgesomd welke mogelijkheden de directeur heeft indien klager één of meerdere voorwaarden van het penitentiair programma overtreedt. Nog los van het feit dat klager niet in een penitentiair programma verblijft, is in deze opsomming niet opgenomen dat klager kan worden geplaatst in een gesloten inrichting, teneinde de schriftelijke beslissing van de selectiefunctionaris af te wachten. Ingeval de directeur de schriftelijke beslissing wilde afwachten van de selectiefunctionaris, had hij de bevoegdheid om een ordemaatregel op leggen, als bedoeld in artikel 24 Pbw. Het beroep ten aanzien van dit beklagnummer zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Beklag onder b. (PD-2018-000546)

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur hierbij een deugdelijke en inzichtelijke belangafweging afweging dient te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.
Op basis van het dossier stelt de beroepscommissie de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de degradatiebeslissing heeft de directeur twee urinecontroles ten grondslag gelegd. Bij de eerste urinecontrole is positief gescoord en bij de tweede urinecontrole is sprake van een laag-creatinine gehalte. De beslissing tot degradatie heeft de directeur genomen op 6 augustus 2018. Bij klager is op 30 augustus 2018 bloed afgenomen en na onderzoek is geconstateerd dat klager lijdt aan een ernstige ziekte (leukemie). Kort na de diagnose heeft klager driemaal een hartinfarct gekregen. Blijkens het dossier heeft klager aangevoerd dat zijn medische situatie van invloed zou zijn op de uitslag van de urinecontrole. De beroepscommissie toetst of de directeur de degradatiebeslissing in redelijkheid heeft kunnen nemen. Bij de degradatiebeslissing heeft de directeur acht geslagen op feiten en omstandigheden die bij hem bekend waren. Klager heeft toen niet aangevoerd dat hij lijdt aan een ziekte en hij heeft evenmin anderszins getracht aannemelijk te maken dat de uitslag van de urinecontrole onjuist is. Uit het dossier is voorts niet gebleken dat klager reeds eerder heeft geklaagd over de uitslag. Op basis van de feiten en omstandigheden die tijdens de degradatiebeslissing bij de directeur bekend waren, heeft de directeur in redelijkheid kunnen besluiten klager te degraderen naar het basisprogramma. Klager medische situatie doet aan het voorgaande geen afbreuk, nu klager het causale verband tussen zijn ziekte en het lage creatine gehalte in zijn urine niet aannemelijk heeft gemaakt. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep onder a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden. Zij verklaart het beroep onder b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J. Schagen MA en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 19 april 2019.

      

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven