Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0701/GM, 26 juni 2000, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/701/GM

betreft: [klager] datum: 26 juni 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 5 april 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) "Norgerhaven" te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 12 juli 1999 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie, het naar aanleiding daarvan ingediende beroepschrift d.d. 5 december 1999, de briefvan de medisch adviseur d.d. 10 januari 2000 als reactie op dat beroepschrift (en op het daarin vervatte nieuwe verzoek om bemiddeling) alsmede de schriftelijke inlichtingen van de inrichtingsarts d.d. 25 april 2000.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 25 juni 1999 alsmede in voornoemde brief van klager d.d. 5 december 1999, betreft de onvoldoende medische zorg en begeleiding terzake van (metname) de rugklachten van klager, in het bijzonder in relatie tot zijn werksituatie.

2. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op grond van de stukken het volgende vast.
Bij brief van 25 juni 1999 heeft klager de medisch adviseur verzocht om bemiddeling terzake van zijn voormelde klacht. De medisch adviseur heeft zijn bemiddelingspoging afgerond met een verslag van zijn bevindingen d.d. 12 juli1999, in welke brief klager wordt gewezen op de mogelijkheid uiterlijk een week na ontvangst daarvan beroep in te stellen.
Bij brief van 5 december 1999 stelt klager ‘beroep’ in tegen het handelen van de inrichtingsarts. Omdat die brief, die ver na het verstrijken van de beroepstermijn is ingediend, (ook) een actuele klacht lijkt te bevatten, is diebrief doorgezonden naar de medisch adviseur om terzake van die eventuele nieuwe klacht te bemiddelen. Het antwoord van de medisch adviseur d.d. 10 januari 2000 houdt in dat er geen sprake is van een nieuwe klacht en dat klager nogsteeds van mening verschilt met de inrichtingsarts over de mate van zijn arbeids(on)geschiktheid.
Dit antwoord van de medisch adviseur is ter kennis gebracht van klager, onder mededeling dat hij – zoals hem eerder was aangekondigd – desgewenst binnen zeven dagen beroep kan instellen. Daarbij is tevens opgemerkt dat in deeventuele beroepsprocedure onder meer de vraag aan de orde zal komen in hoeverre de actuele klacht over medisch handelen verschilt van de klacht die ten grondslag lag aan het bemiddelingsverzoek van 25 juni 1999. In dit verband isvan belang dat binnen zeven dagen na ontvangst van de mededeling van de bevindingen van de medisch adviseur over het bemiddelingsverzoek (d.d. 12 juli 1999) beroep dient (had dienen) te worden ingesteld. Indien de klachteninhoudelijk gelijk zouden zijn zou dit ertoe kunnen leiden dat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Omdat de bijlage bij deze brief abusievelijk niet was meegezonden zijn deze stukken andermaal, laatstelijk bij brief d.d. 30 maart 2000, aan klager toegezonden, onder mededeling dat vanaf deze datum de beroepstermijn van zeven dagenloopt.

De beroepscommissie overweegt dat het beroepschrift d.d. 4 april 2000, dat gelet op het vooroverwogene tijdig is ingediend, behoudens de datum exact gelijk is aan klagers brief (‘beroep’) van 7 december 1999. Voorts blijkt uit deverkregen stukken dat de door klager in zijn brief van 7 december 1999 vervatte klacht inhoudelijk dezelfde is als welke hij in zijn verzoek om bemiddeling van 25 juni 1999 had neergelegd. Nu klager niet binnen zeven dagen naontvangst van het verslag van de bemiddeling d.d. 12 juli 1999 terzake van deze (eerste) klacht beroep heeft ingesteld komt de beroepscommissie, gelet op het vooroverwogene, tot het oordeel dat hij in het onderhavige beroep niet kanworden ontvangen.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 26juni 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven