Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1923/GV, 8 november 2000, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/1923/GV

betreft: [...] datum: 8 november 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 21 september 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.H.Rump, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een - op 15 september 2000 aan klager uitgereikte - beslissing d.d. 7 september 2000 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager kan en wil op geen enkele wijze de strafbaarheid noch de laakbaarheid van de door hem gepleegde strafbare feiten bagatelliseren. Dit neemt evenwel niet weg dat hij van oordeel is dat zijn persoonlijke belangen bij eenstrafonderbreking dusdanig zwaarwegend zijn dat hij in staat zou moeten worden gesteld op korte termijn enkele dagen thuis door te brengen. Klagers echtgenote is hoogzwanger. Op 20 september j.l. was zij uitgerekend. Sinds mediomaart 2000 staat zijn echtgenote alleen voor de opvoeding van hun jonge kinderen (2 en 3 jaar). Dit is, tezamen met de spanning en onzekerheid ten aanzien van de strafrechtelijke afdoening van de door klager gepleegde delicten,bijzonder zwaar voor haar geweest. Het valt klagers echtgenote bijzonder zwaar om te moeten bevallen zonder klagers aanwezigheid en steun. Ook klager hecht veel waarde aan het aanwezig zijn bij de geboorte van hun derde kind. Klagerwil het moment van de bevalling met zijn echtgenote delen en haar terzijde staan, als het niet tijdens de bevalling kan, dan in elk geval korte tijd daarna.
Het beroepschrift gaat vergezeld van twee bijlagen, waaruit blijkt dat klagers echtgenote inderdaad in verwachting is en is uitgerekend op 20 september 2000.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking om de bevalling van zijn echtgenote bij te wonen. In beginsel voorzien de geldende richtlijnen – behoudens contra-indicaties - in het verlenen van strafonderbreking onder meer indien sprakeis van individueel bepaalde, uitzonderlijk en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer. De Minister is van oordeel dat in klagers geval sprake is van de hiervoor bedoelde contra-indicaties. Klager is wegens hetplegen van ernstige delicten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel van de straf is een bijzondere voorwaarde verbonden gericht opreclasseringstoezicht en behandeling in een kliniek. Hier komt nog bij dat het openbaar ministerie in beroep is ten aanzien van een feit waarvoor klager is vrijgesproken, zodat klager mogelijk nog geconfronteerd wordt met eenvervolgvonnis. Het openbaar ministerie heeft geadviseerd tot afwijzing van het verzoek om strafonderbreking.
Met inachtneming van het vorenstaande heeft de Minister, klagers persoonlijke belangen afwegend tegen het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde langdurige gevangenisstraf,klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) „De Grittenborgh“ te Hoogeveen adviseert de gevraagde strafonderbreking te verlenen en wijst in dit verband op klagers gedrag binnen de inrichting. Klager is eenmodelgedetineerde, gaat op een rustige en correcte wijze om met het personeel, functioneert als afdelingsreiniger naar behoren en wordt bij de computeropleiding ervaren als een zeer gemotiveerde, enthousiaste en rustige man.
Het openbaar ministerie geeft zonder enige motivering aan bezwaar te hebben tegen de gevraagde strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 8 maanden voorwaardelijk, wegens poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datumvalt op of omstreeks 29 januari 2001.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer van degedetineerde dat niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan. In de artikelen 36, 37 en 38 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonenvan een bevalling van de levenspartner van de gedetineerde. In artikel 4 van de Regeling staan de weigeringsgronden vermeld.

De beroepscommissie stelt vast dat de Minister zijn afwijzende beslissing heeft gebaseerd op – kort gezegd – de ernst van de door klager gepleegde delicten, de aan het voorwaardelijke deel van de terzake opgelegde gevangenisstrafverbonden bijzondere voorwaarde en de mogelijkheid dat er nog een vervolgvonnis komt. Waar op geen enkele manier wordt gesteld laat staan aannemelijk gemaakt dat sprake is van mogelijk vluchtgevaar, gevaar voor recidive, kans opslachtofferconfrontatie en dergelijke, kan de motivering de afwijzende beslissing, tegen de achtergrond van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, niet dragen.
De beroepscommissie stelt voorts vast dat het klagers eerste veroordeling betreft. Hij is veroordeeld terzake van twee feiten, te weten poging tot verkrachting gepleegd op 4 maart 2000 in Staphorst (gelegen 20 kilometer van klagerswoonplaats Belt-Schutsloot) en aanranding van de feitelijke eerbaarheid, gepleegd op 28 november 1998 in Belt-Schutsloot. Ten aanzien van een mogelijke slachtofferconfrontatie overweegt de beroepscommissie ambtshalve dat het gevaarvoor die confrontatie terzake van het eerste feit niet zodanig is dat dit het toestaan van het gevraagde verlof in de weg zou moeten staan. Terzake van het tweede feit ligt dit weliswaar genuanceerder, maar hierbij zij aangetekenddat het om een relatief oud delict gaat.
De beroepscommissie stelt tenslotte vast dat klager, blijkens informatie van de directeur van de p.i. „De Grittenborgh“, tijdens zijn detentie als een modelgedetineerde functioneert en dat de datum van vervroegde invrijheidstellingbinnen afzienbare tijd wordt bereikt.

De beroepscommissie komt, bij afweging van alle belangen en omstandigheden van het geval tot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister op klagers verzoek om strafonderbreking als onredelijk en onbillijk moet wordenaangemerkt. Klagers beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing, na de Minister te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beslissing, draagt de Minister op om binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak en zal in een afzonderlijkebeslissing, na de Minister te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 8 november 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven