Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1250/TP en 00/1792/TP, 2 maart 2001, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 00/1250/TP en 00/1792/TP

betreft: [klager] datum: 2 maart 2001

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake de beroepen, ingesteld doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen twee beslissingen van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissingen
1.1. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, met ingang van 8 juni 2000 verlengd tot 6 september 2000.
1.2. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst, met ingang van 6 september 2000 verlengd tot 5 december 2000.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de navolgende stukken inzake het beroep tegen de beslissing onder 1.1.:
- het beroepschrift d.d. 28 juni 2000, namens klager ingediend door zijn toenmalige raadsman mr. S.O. Roosjen;
- de schriftelijke mededeling d.d. 5 juni 2000 van de bestreden beslissing;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 1 september 2000 van de Minister, met bijlagen.

Zij heeft voorts kennis genomen van de navolgende stukken inzake het beroep tegen de beslissing onder 1.2.:
- het beroepschrift d.d. 5 september 2000, namens klager ingediend door zijn toenmalige, voornoemde raadsman;
- de schriftelijke mededeling d.d. 28 augustus 2000 van de bestreden beslissing;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 2 november 2000 van de Minister, met bijlagen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 januari 2001 is klager, in aanwezigheid van zijn huidige raadsman mr. G.A.F.M. Wouters, gehoord. Namens de Minister zijn gehoord mevrouw mr. [...] en mevrouw mr. [...]. Hiervan is hetaangehechte verslag opgemaakt.

3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De terbeschikkingstelling van klager is ingegaan op 27 juni 1995. Hij is op 14november 1996 geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. In verband met - onder meer - ernstig geacht chanterend gedrag jegens een sociotherapeutisch medewerkster van de voormelde tbs-inrichting is hij, naar aanleidingvan een herselectieverzoek d.d. 4 juni 1999 van deze inrichting, op 29 juni 1999 opgenomen in het Dr. F.S. Meijers Instituut (verder: MI) te Utrecht. Sinds oktober 1999 verbleef hij op een behandelafdeling van het MI, tervoorbereiding op een overplaatsing naar een andere tbs-inrichting. In verband met de moeizaam geachte behandelrelatie, het gebruik van drugs, de herhaalde verdenking van invoer van en handel in drugs binnen het MI, het vernielen vanhet interieur van een afdeling, een zeer dreigende opstelling naar het personeel en de (dreiging met) automutilatie is klagers verblijf in het MI op 2 december 1999 door het hoofd van het MI onhoudbaar geoordeeld, is klagergesepareerd en vervolgens op 10 december 1999 overgebracht naar het huis van bewaring Demersluis te Amsterdam. Op laatstgenoemde datum nam de termijn die klager in een penitentiaire inrichting (p.i.) kan doorbrengen in afwachtingvan zijn herplaatsing in een tbs-inrichting (de passantentermijn) een aanvang. Vanuit het huis van bewaring Demersluis is klager overgeplaatst naar de p.i. Nieuw Vosseveld te Vught, waar hij heeft verbleven op de afdeling voorgedetineerden die een extreem beheersrisico vormen. Vervolgens is hij overgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. De Schie te Rotterdam. Thans verblijft hij op paviljoen 4A van de gevangenis en het huis vanbewaring Demersluis te Amsterdam.
Klager is op advies d.d. 25 november 1999 van het MI ter opname aangeboden aan de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze kliniek is met het FPC Veldzicht te Balkbrug in onderhandeling over plaatsing van klager inlaatstgenoemde inrichting.

Klager is op 31 mei 2000 over de voorgenomen verlenging van zijn passantentermijn gehoord door een medewerker van het bureau selectie en detentiebegeleiding (bsd) van de p.i. Nieuw Vosseveld. Bij brief van 5 juni 2000 heeft deMinister klager meegedeeld dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de passantentermijn met ingang van 8 juni 2000 met drie maanden werd verlengd tot 6 september 2000.
Klager is op 25 augustus 2000 over de voorgenomen verdere verlenging van zijn passantentermijn gehoord door een medewerker van het bsd van de p.i. De Schie. Bij brief van 28 augustus 2000 heeft de Minister klager meegedeeld dat hijnog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de passantentermijn met ingang van 6 september 2000 met drie maanden werd verlengd tot 5 december 2000.

Inmiddels heeft klager een beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn met ingang van 5 december 2000 ontvangen, waartegen hij beroep heeft ingesteld, welke thans niet aan de orde is.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Hij is het niet eens met de onder 1.1. en 1.2. bedoelde verlengingen van zijn passantentermijn. De mededeling van de verlengingsbeslissing onder 1.1. is hem op 23 juni 2000, na het verstrijken van zijn passantentermijn en derhalvete laat, overhandigd. Zijn eerste beroep is dan ook op formele grond gegrond.
Het verlengen van zijn passantentermijn is in beide gevallen onredelijk en onbillijk, zodat zijn beide beroepen materieel gegrond verklaard dienen te worden. Ten tijde van het verstrijken van zijn passantentermijn verbleef hijrespectievelijk 6 en 9 maanden als tbs-passant ter herselectie in een p.i.. Hij ondergaat nu een tweede passantentermijn ten aanzien van dezelfde tbs, die ongeveer 13 maanden bedraagt. De eerste passantentermijn duurde van 27 juni1995 tot 14 november 1996 en bedroeg meer dan 15 maanden. Daarmee heeft klager de thans door de beroepscommissie gehanteerde maximum wachttijd in het verleden al bereikt. Elke maand van zijn passantentermijn als herselectantbetekent een verdere overschrijding van deze periode van 15 maanden. Daarom dient hem een tegemoetkoming te worden toegekend die zijn gehele passantentermijn ter herselectie vanaf 10 december 1999 compenseert en wel volgens degebruikelijke staffel: ten aanzien van de eerste verlengingsbeslissing een tegemoetkoming van f. 1750, = per maand en vanaf de tweede verlengingsbeslissing primair een tegemoetkoming van primair f. 2000, = per maand, subsidiair f.1500, = per maand. Voorts moet rekening gehouden worden met het gegeven dat klager vanaf zijn voorarrest tot op heden in een carrousel zit, alsmede met de omstandigheden van zijn verblijf ten tijde van het het instellen van beroeprespectievelijk op de afdeling voor gedetineerden die een extreem beheersrisico vormen (te Vught) en de landelijke afzonderingsafdeling (te Rotterdam). Het regime van deze afdelingen is hem zeer zwaar gevallen. Hij zat daar veelachter de deur en had niet of nauwelijks enige vrijheid. Die afdelingen zijn niet ingesteld op het verblijf van patiënten met een problematiek als die van klager. Ook paviljoen 4A van Demersluis kan klager niet de behandeling biedendie hij als tbs-gestelde nodig heeft. Zijn tbs-behandeling dient zo spoedig mogelijk te worden hervat, te meer daar voor wat betreft behandeling in klager de nodige energie moet worden gestoken. De laatste medische verklaringdateert van 7 september 2000 en kan niet worden meegenomen bij de beoordeling van zijn tweede beroep.
Klager meent dat zijn gedrag geen rol heeft gespeeld bij zijn herselectie. Hij heeft op een cassettebandje een gesprek tussen hem en een sociotherapeute in zijn kamer in de Van Mesdagkliniek opgenomen, waaruit blijkt wat er met hemis gebeurd. De problemen in het MI zouden niet zijn ontstaan als zijn horloge, dat hij van zijn oom had geërfd, niet was zoekgeraakt. De Minister heeft bepaald dat hij naar de Van der Hoevenkliniek wordt overgeplaatst, hoewel klagerook naar de Kijvelanden had gekund. Hij heeft dit zwart op wit staan. Hij heeft de juiste begeleiding nodig en er is reeds een stappenplan opgezet voor zijn behandeling in de Van der Hoevenkliniek, waarbij er alleen winnaars zijn.Daar dient men zich aan te houden. Hij verblijft al twee jaar tussen psychotici en heeft iemand het leven gered, maar hij krijgt stank voor dank. Eerst nu hoort hij dat de Van der Hoevenkliniek onderhandelt om hem in Veldzichtgeplaatst te krijgen. Hij wil en kan absoluut niet naar Veldzicht, waar twee vijanden van hem verblijven die een vriend van hem hebben gedood. Bovendien kunnen zijn vriendin, zoon en vrienden hem daar niet bezoeken, zoals hij datook al heeft meegemaakt tijdens zijn verblijf in de Van Mesdagkliniek.
Duidelijk is in elk geval dat de herselectieprocedure al te lang duurt en nu nog langer zal gaan duren.

4.2. Het standpunt van de Minister
Het beroep tegen de beslissing onder 1.1. zal formeel gegrond zijn, nu de beslissing niet tijdig aan klager is medegedeeld. Inhoudelijk wordt het volgende aangevoerd.
Klager kon ten tijde van de bestreden beslissingen wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden opgenomen. Hij verblijft ten tijde van het instellen van beroep respectievelijk 6 en 9 maanden als passantter herselectie in een p.i., op bijzondere afdelingen waar op beheersmatige gronden extra structuur en begeleiding aanwezig is.
De gemiddelde duur van de uitgezeten wachttijd van de passanten bedroeg op 1 april 2000 252 dagen met een mediaan van 180 dagen. Klager wordt niet ten onrechte achtergesteld bij andere tbs-gestelden. Er bestaat geen aanleiding tenaanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die ten aanzien van passanten ter eerste selectie primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs en ten aanzien van klager wordt bepaald doorde datum waarop hij als tbs-passant ter herselectie in een p.i. is geplaatst. Van deze volgorde wordt slechts afgeweken wanneer de psychische conditie van de tbs-gestelde zodanig is dat de situatie in de p.i. onhoudbaar is en/of vandetentieongeschiktheid moet worden gesproken. In klagers geval is vooralsnog niet gebleken van een dergelijke ernstige situatie. Zijn psychische conditie is blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 7 september 2000, die bijde beoordeling van beide beroepen betrokken kan worden, niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt. Derhalve is niet gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in eentbs-inrichting moet worden geplaatst.
Klager staat op de wachtlijst voor plaatsing in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek. Deze kliniek heeft zich niet bereid verklaard klager op te nemen en onderhandelt met Veldzicht over een ruil, inhoudende dat een tbs-gestelde uitVeldzicht in de kliniek wordt opgenomen en klager in diens plaats in Veldzicht. De selectie vindt plaats volgens de IBO-II criteria, in het kader waarvan de Van der Hoevenkliniek het recht heeft om zelf in onderhandeling te tredenover een ruil. De Minister legt wel druk op de Van der Hoevenkliniek om de al lang durende herselectie niet veel langer te laten duren. Meer kan de Minister niet doen. Nog deze week zou de uitkomst van de bedoelde onderhandeling aande Minister worden doorgegeven. Het feit dat klagers herselectie lang duurt heeft ook te maken met het feit dat hij vanwege zijn voorgeschiedenis moeilijk plaatsbaar is. Om klager niet te lang in eenzelfde huis van bewaring te latenverblijven en de druk niet teveel op eenzelfde inrichting te leggen, is hij in een carrousel geplaatst.
5. De beoordeling
5.1. Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen van de Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing endaarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, Stb. 1997, 280). Van deze Wet is art. 12 op 11 juli 1997 en zijn deoverige bepalingen op 1 oktober 1997 in werking getreden (KB 5 juli 1997, Stb. 1997, 295).

5.2. In de voorliggende zaken dient volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie aansluiting te worden gezocht bij de rechtspositie van tbs-gestelden die op hun (eerste) plaatsing in een tbs-inrichting wachten. Eenredelijke wetstoepassing brengt mee dat het in artikel 12 BVT omtrent de passantentermijn en de verlenging daarvan bepaalde geldt ten aanzien van alle in een p.i. verblijvende tbs-passanten. Dit brengt mee dat de jurisprudentie vande beroepscommissie ten aanzien van de verlenging van de passantentermijn – hierna weergegeven in 5.3. tot en met 5.3.3. – in aanmerking dient te worden genomen.

5.3. Bij de beoordeling van de beroepen moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12 BVT, moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat inbeginsel capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen voor de Minister aanleiding kan vormen om de in het eerste lid van deze wetsbepaling genoemde termijn van zes maanden, waarbinnen een tbs-gestelde in een tbs-inrichting moet wordengeplaatst, zo vaak als dit nodig is met drie maanden te verlengen. Beslissingen van de Minister tot verlenging van deze termijn wegens capaciteitstekort leiden derhalve niet zonder meer tot gegrondverklaring van de beroepen.

5.3.1. Wel laat het zich denken dat een tbs-gestelde bij het maken van een keuze door de Minister tussen enerzijds plaatsing in een tbs-inrichting en anderzijds verlenging van de passantentermijn ten onrechte wordt achtergesteldbij andere tbs-gestelden. Ook is voorstelbaar dat de totale duur van het verblijf van een tbs-gestelde als passant in een p.i. zodanig lang wordt dat een beslissing tot verlenging van de passantentermijn bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Tenslotte kan de psychische situatie van een tbs-gestelde zodanig zijn dat hij als ongeschikt voor verblijf in p.i. moet worden aangemerkt en bij voorrangdient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Beroepen van tbs-gestelden ingesteld tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn in gevallen als hiervoor bedoeld kunnen ook indien er sprake is van eencapaciteitstekort in de tbs-inrichtingen leiden tot gegrondverklaring van deze beroepen.

5.3.2. Gelet op het hiervoor overwogene dient de beroepscommissie bij de behandeling van door tbs-gestelden ingestelde beroepen tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn tenminste te beschikken overdoor of vanwege de Minister te verstrekken informatie met betrekking tot:
- de beschikbare capaciteit dan wel het capaciteitstekort in tbs-inrichtingen ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn alsmede een prognose daaromtrent over de drie maanden volgend ophet moment waarop de beslissing is genomen;
- opgave van de gemiddelde duur van het verblijf van tbs-gestelden als passant in een huis van bewaring ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn;
- de pro justitia rapportage met betrekking tot de psychische conditie van de desbetreffende tbs-gestelde en een verklaring afkomstig van een medicus betreffende de vraag of de tbs-gestelde gelet op zijn psychische toestand aldan niet geschikt is om langer als passant in een p.i. te verblijven.

5.3.3. De Minister is gehouden voor de afloop van de in artikel 12 BVT bedoelde passantentermijn over de verlenging daarvan een beslissing te nemen en daarbij de procedurele voorschriften zoals neergelegd in de artikelen 53, tweedelid onder a, BVT
- de hoorplicht - en 54, tweede lid, BVT - de informatieplicht - na te komen. Deze voorschriften zijn van wezenlijk belang voor de rechtspositie van de tbs-gestelde en de Minister is dan ook gehouden deze voorschriften bij debesluitvorming betreffende de verlenging van de passantentermijn in acht te nemen (vgl. BC 9 februari 1998, C 97/28, Sancties 1998, nr. 28). De informatieplicht omvat ook de tijdige uitreiking, vóór het verstrijken van depassantentermijn, van het verlengingsbericht aan de betrokkene.

5.4. Uit het onderzoek inzake de beroepen is gebleken dat de onder 1.1. genoemde beslissing na het verstrijken van de passantentermijn aan klager is uitgereikt. Klager is derhalve niet tijdig geïnformeerd over de onder 1.1.genoemde beslissing tot de verlenging van de passantentermijn. Klager is tijdig gehoord en geïnformeerd over de onder 1.2. genoemde beslissing.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat alleen het beroep tegen de onder 1.1. genoemde beslissing gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlengingvan de passantentermijn met ingang van 8 juni 2000 op formele grond dient te worden vernietigd.

5.5. De beroepscommissie is van oordeel dat klager enige tegemoetkoming dient te worden geboden voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd als gevolg van de onder 5.4. bedoelde gedragslijn van de Minister, welke niet meerongedaan is te maken.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op
f. 100, =.

5.6. De beroepscommissie zal vervolgens beoordelen of er materiële gronden zijn om de onder 1.1. en 1.2. genoemde beslissingen te vernietigen.

5.7. De medische verklaring d.d. 7 september 2000 van een psychiater van de Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam en Dordrecht te Rotterdam is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende actueel in het kader van debeoordeling van de bestreden beslissingen tot verlenging van de passantentermijn van 8 juni 2000 tot 6 september 2000 en vervolgens van 6 september 2000 tot 5 december 2000. Uit die medische verklaring blijkt dat de psychischeconditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissingen geen aanleiding bestond om klager in verband met zijn psychische gesteldheid bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

5.8. De beroepscommissie overweegt dat klager formeel een passant ter herselectie is en dat de duur van zijn huidige passantentermijn ten tijde van de bestreden beslissingen respectievelijk 6 en 9 maanden bedroeg. De duur vanklagers eerdere passantentermijn in afwachting van zijn plaatsing in de Van Mesdagkliniek op 14 november 1996 kan, in tegenstelling tot hetgeen namens klager is aangevoerd, niet worden meegewogen bij de beoordeling van de bestredenonder 1.1. en 1.2 genoemde beslissingen.
Ter beoordeling staat de vraag of de verlenging van klagers passantentermijn na respectievelijk 6 en 9 maanden nog als redelijk en billijk kan worden aangemerkt en of de herselectie binnen een betrekkelijk korte termijn met eenherplaatsing moet worden afgerond. Deze beoordeling is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het voorliggende geval.
Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie wordt een duur van een passantentermijn langer dan 6 maanden onredelijk en onbillijk geacht als sprake is van een moeizaam verlopen behandeling die, na de onderbrekingdaarvan in verband met herselectie, zo snel mogelijk elders moet worden voortgezet om niet het reeds bereikte teniet te laten gaan, waarbij er van wordt uitgegaan dat de herselectie en plaatsing binnen een termijn van 6 maandendaadwerkelijk gerealiseerd moeten kunnen worden.
In de onderhavige zaak is sprake van een gecompliceerde herselectie. Klager is na een behandeling van tweeëneenhalf jaar op 4 juni 1999 door de Van Mesdagkliniek voorgedragen voor herselectie wegens een moeizaam verloop van debehandeling. Klager is vervolgens op 29 juni 1999 in het MI opgenomen. In oktober 1999 is hij op een behandelafdeling van het MI geplaatst ter voorbereiding op zijn plaatsing in een andere tbs-inrichting in het kader vanherselectie, welke eveneens moeizaam is verlopen. Klager is door deze tbs-inrichtingen voor een spoedoverplaatsing voorgedragen op grond van in de desbetreffende inrichtingen als onhoudbaar ervaren - van elkaar verschillende -situaties, resulterend uit niet beheersbare ernstige gedragsproblematiek. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hangt klagers gedrag samen met zijn psychische problematiek, op grond waarvan klager de maatregel van tbsmet bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd heeft gekregen en waarvoor hij derhalve ook behandeld dient te worden. In geval van dergelijke gedragsproblematiek zal en mag herselectie in redelijkheid meer tijd vergen dan de 6maanden die doorgaans door de beroepscommissie volgens bovengenoemde bestendige jurisprudentie nog als redelijk en billijk worden aangemerkt.
Een duur van langer dan negen maanden moet echter onredelijk en onbillijk worden geacht, temeer daar klagers gedragsproblematiek de Minister bekend is. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager na zijn wegplaatsing uit het MIachtereenvolgens heeft verbleven op afdelingen van penitentiaire inrichtingen met een zeer restrictief regime, toegesneden op de beheersmatige kanten van klagers gedrag en niet op de noodzakelijke behandeling van zijn psychischeproblematiek.
In het licht van het vorenstaande kan, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, de bestreden onder 1.1. genoemde beslissing tot verlenging van klagers - tot deverlenging 6 maanden durende - passantentermijn niet als onredelijk of onbillijk worden beschouwd, maar dient de onder 1.2. genoemde beslissing tot verlenging van klagers passantentermijn na 9 maanden als onredelijk en onbillijk teworden aangemerkt.
Derhalve is het beroep tegen de onder 1.1. genoemde beslissing ongegrond, is het beroep tegen de onder 1.2. genoemde beslissing gegrond en dient deze beslissing te worden vernietigd.
5.9. De beroepscommissie is van oordeel, het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, dat de beslissing onder 1.1. materieel niet in strijd is met de BVT en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijngeplaatst diende te worden verlengd van 8 juni 2000 tot 6 september 2000.
Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, BVT bepalen dat haaruitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de te vernietigen beslissing.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, BVT volstaan met vernietiging van de beslissing onder 1.2.. Zij gaat er daarbij van uit dat klager tenspoedigste in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient terzake enige tegemoetkoming aan klager te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op f. 1250, = per maandvanaf de dag dat het verblijf van klager als passant ter herselectie in een p.i. langer dan 9 maanden heeft geduurd tot de dag waarop zijn plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat ditbedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van f. 250, = per maand.

5.10. Klagers bezwaren tegen zijn, naar is gebleken, voorgenomen plaatsing in het FPC Veldzicht, zijn niet aan de orde in de onderhavige procedure die uitsluitend betrekking heeft op de verlenging van de passantentermijn. Klagerdient bedoelde bezwaren kenbaar te maken zodra hij door of namens de Minister wordt gehoord over de plaatsingsbeslissing van de Minister. Eerst nadat hij beroep tegen de plaatsingsbeslissing heeft ingesteld, zal de beroepscommissieop klagers bezwaren kunnen ingaan.

Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de beslissing onder 1.1. gegrond op formele grond en vernietigt deze beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing en dat de termijnwaarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 8 juni 2000 tot 6 september 2000.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
f. 100, =.

De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de beslissing onder 1.2. gegrond en vernietigt deze beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
f. 1250, = per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. langer dan 9 maanden heeft geduurd tot de dag waarop zijn plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedragtelkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van f. 250, = per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. H.B. Greven en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op
2 maart 2001.

secretaris voorzitter

Nummer: 00/1250/TP en 00/1792/TP

Betreft: [klager]

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 16 januari 2001, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker
leden: mr. H.B. Greven en dr. M. Smit.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.A.F.M. Wouters, en namens de Minister van Justitie mevrouw mr. [...] en mevrouw mr. [...].

Namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Het verlengen van zijn wachttijd is in beide gevallen onredelijk en onbillijk, zodat zijn beide beroepen materieel gegrond verklaard dienen te worden. In zijn geval is sprake van een tweede wachtperiode ten aanzien van dezelfde tbs,die ongeveer 13 maanden bedraagt. De eerste wachttijd was van 27 juni 1995 tot 14 november 1996 en bedroeg meer dan 15 maanden. Daarmee heeft klager de thans door de beroepscommissie gehanteerde maximum wachttijd in het verleden albereikt. Elke maand van zijn passantentermijn als herselectant betekent een verdere overschrijding van deze periode van 15 maanden. Daarom dient hem een tegemoetkoming te worden toegekend die zijn gehele passantentermijn terherselectie vanaf 10 december 1999 compenseert en wel volgens de gebruikelijke staffel: ten aanzien van de eerste verlengingsbeslissing een tegemoetkoming van f 1750, = per maand en vanaf de tweede verlengingsbeslissing eentegemoetkoming van primair f. 2000, = per maand, subsidiair f. 1500, = per maand. Voorts moet rekening gehouden worden met het gegeven dat klager vanaf zijn voorarrest tot op heden in een carrousel zit en dat afdeling 4 vanDemersluis klager niet de behandeling kan bieden die hij als tbs-gestelde nodig heeft. Zijn tbs-behandeling dient zo spoedig mogelijk te worden hervat, te meer daar voor wat betreft behandeling in klager de nodige energie moetworden gestoken. De laatste medische verklaring dateert van 7 september 2000 en kan niet worden meegenomen bij de beoordeling van zijn tweede beroep. Het wekt bevreemding dat van de Van der Hoevenkliniek geen andere informatievoorhanden is dan dat klager daar geplaatst zou worden. Namens de Minister wordt wel naar voren gebracht dat enige druk wordt uitgeoefend op klager geplaatst te krijgen, maar onduidelijk is wat het effect daarvan zal zijn. Duidelijkis in elk geval dat de herselectieprocedure al te lang duurt en nu nog langer zal gaan duren.

Door klager is - zakelijk weergegeven - verklaard dat zijn gedrag geen rol heeft gespeeld bij zijn herselectie. Hij heeft op een cassettebandje een gesprek tussen hem en een sociotherapeute in zijn kamer in de Van Mesdagkliniekopgenomen, waaruit blijkt wat er met hem is gebeurd. De problemen in het MI zouden niet zijn ontstaan als zijn horloge, dat hij van zijn oom had geërfd, niet was zoekgeraakt. Hij heeft een beroepszaak lopen bij de beroepscommissieinzake het zoekraken van zijn horloge, maar heeft terzake nog geen uitspraak ontvangen (zie opmerking hieronder, secretaris). De Minister heeft bepaald dat hij naar de Van der Hoevenkliniek wordt overgeplaatst, hoewel klager ooknaar de Kijvelanden had gekund. Hij heeft dit zwart op wit staan. Hij heeft de juiste begeleiding nodig en er is reeds een stappenplan opgezet voor zijn behandeling in de Van der Hoevenkliniek, waarbij er alleen winnaars zijn. Daardient men zich aan te houden. Hij verblijft al twee jaar tussen psychotici en heeft iemand het leven gered, maar hij krijgt stank voor dank. Eerst nu hoort hij dat de Van der Hoevenkliniek onderhandelt om hem in Veldzicht geplaatstte krijgen. Hij wil en kan absoluut niet naar Veldzicht, waar twee vijanden van hem verblijven die een vriend van hem hebben gedood. Bovendien kunnen zijn vriendin, zoon en vrienden hem daar niet bezoeken, zoals hij dat ook al heeftmeegemaakt tijdens zijn verblijf in de Van Mesdagkliniek. Men vindt dat hij agressief praat, maar dat is alleen omdat hij voor zijn recht wil opkomen.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De overgelegde medische verklaring d.d. 7 september 2000 kan bij de beoordeling van beide beroepen betrokken worden. Er zal met het oog op het inmiddels derde ingestelde beroep van klager een nieuwe medische verklaring wordenuitgebracht.
De Dr. Henri van der Hoevenkliniek heeft zich niet bereid verklaard klager op te nemen en onderhandelt met het FPC Veldzicht over een ruil, inhoudende dat een tbs-gestelde uit Veldzicht in de kliniek wordt opgenomen en klager indiens plaats in Veldzicht. De selectie vindt plaats volgens de IBO-II criteria, in het kader waarvan de Van der Hoevenkliniek het recht heeft om zelf in onderhandeling te treden over een ruil. De Minister legt wel druk op de Van derHoevenkliniek om de al lang durende herselectie niet veel langer te laten duren. Meer kan de Minister niet doen. Nog deze week zou de uitkomst van de bedoelde onderhandeling aan de Minister worden doorgegeven. Het feit dat klagersherselectie lang duurt heeft ook te maken met het feit dat hij vanwege zijn voorgeschiedenis moeilijk plaatsbaar is. Om klager niet te lang in eenzelfde huis van bewaring te laten verblijven en de druk niet teveel op eenzelfdeinrichting te leggen, is hij in een carrousel geplaatst.

secretaris voorzitter

Naar boven