Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1395/JA, 19 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1395/JA

betreft: [klager] datum: 19 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 19 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam,

gericht tegen een uitspraak d.d. 17 juni 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van

[...], geboren op [1986], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 september 2003, gehouden in de j.j.i. ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam, is namens de voormelde directeur gehoord mevrouw mr. drs. [...].
Klager, die inmiddels in vrijheid is, is niet ter zitting verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, te weten de klager toegewezen kamer, voor het resterende dagdeel tot de volgende ochtend gedurende de maaltijden, de pauzes ende avondrecreatie, wegens weigering gevolg te geven aan de opdracht van de groepsleiding om mee te werken aan het schoonmaken van het trappenhuis van de afdeling.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagrechter is op onjuiste gronden tot een onjuiste uitspraak gekomen.
Op 23 april 2003 is een blok onderwijs uitgevallen uit het dagprogramma. De jongens waren op de groep en er heerste een passieve sfeer. De groepsleiding heeft besloten de jeugdigen te activeren door in de plaats van het onderwijseen hygiëneblok in te lassen. De aanleiding daarvoor was dat het trappenhuis van de afdeling naar de luchtplaats vuil was en moest worden schoongemaakt. Aan de jongens, waaronder klager, is gevraagd even te helpen bij hetschoonmaken van het trappenhuis. Klager en op één na alle andere jongens waren niet bereid hieraan mee te doen. Zij zijn naar hun kamer gestuurd in het belang van de handhaving van de orde op de afdeling. Zij wilden echter ook zelfliever naar hun kamer gaan dan helpen met schoonmaken en hebben gezegd dat de groepsleiding het trappenhuis maar moest schoonmaken. Nadat bedoelde jongens op hun kamer waren ingesloten is hun nogmaals gevraagd of ze aan hethygiëneblok wilden meedoen en daarbij is aan hen duidelijk gemaakt dat het een verplichting betrof en geen vrijblijvend verzoek. Klager en de andere ingesloten jongens hebben nogmaals geweigerd mee te helpen.
Omstreeks 10.30 uur zijn de dienstdoend teamleider (verder: dtl) en de pedagogisch directeur de ingesloten jongens komen horen. De pedagogisch directeur heeft besloten klager en twee andere jongens bij wijze van disciplinaire strafeen „kamerstraf“ te geven tot de volgende ochtend. De „kamerstraf“ betekent dat zij tijdens de maaltijden, pauzes en avondrecreatie op hun kamer dienden te blijven, maar wel naar het onderwijs moesten gaan.
In beroep is onderstreept dat geen sprake was van een vrijblijvende vraag om deel te nemen aan het schoonmaken. De twee betrokken groepsleiders hebben nadrukkelijk aan de directeur verklaard dat zij de jeugdigen onmiskenbaar hebbenopgedragen te helpen bij het schoonmaken en duidelijk hebben uitgelegd dat de jeugdigen verplicht zijn dergelijke aanwijzingen van de groepsleiding met betrekking tot incidentele invulling van het dagprogramma op te volgen.
Van het incident is een „overdracht“ opgemaakt door een van de groepsleiders. De schriftelijke mededeling ex artikel 62 van de Bjj is niet in kopie voorhanden in de administratie van de inrichting.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Deelname aan alle onderdelen van het dagprogramma is, gelet op paragraaf 5 van de huisregels, verplicht, tenzij de directeur heeft bepaald dat de deelname vrijwillig is.
De jeugdigen zijn ingevolge het bepaalde in artikel 4, tweede lid, in verbinding met artikel 4, derde lid, slotzin van de Bjj en paragraaf 1 van de huisregels verplicht aanwijzingen en opdrachten van medewerkers uit te voeren.
In artikel 54, eerste lid, van de Bjj is bepaald dat de medewerker die constateert dat een jeugdige betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde in de inrichting (....) indien die medewerker het voornemen heeftdaarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, verplicht is dit aan de jeugdige mede te delen. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de Bjj beslist de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan over deoplegging van een disciplinaire straf.
Op grond van artikel 61, eerste lid aanhef en onder i, van de Bjj dient de directeur, voordat hij overgaat tot disciplinaire bestraffing, de jeugdige in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. De beslissing tot disciplinairebestraffing moet ingevolge artikel 62 van de Bjj schriftelijk aan de jeugdige worden medegedeeld.

Aan klager is op 23 april 2003, met toepassing van artikel 55, eerste lid onder a., van de Bjj de disciplinaire straf van opsluiting in zijn kamer opgelegd, voor het resterende dagdeel -onderbroken door onderwijs - tot de volgendeochtend, wegens klagers weigering gevolg te geven aan een opdracht. Dit gedrag is in strijd geacht met de orde op de afdeling.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de volgende gang van zaken aannemelijk geworden.
De groepsleiders hebben besloten in de plaats van een vervallen onderwijsblok een hygiëneblok in te lassen in het dagprogramma van 23 april 2003. De directeur en de groepsleiders hebben niet bepaald dat deelname aan deze activiteitvrijwillig was. Aan klager (en de andere jongens van zijn afdeling) is door de groepsleiders eerst vriendelijk gevraagd mee te helpen bij het schoonmaken van het eigen trappenhuis van de afdeling. Vervolgens is bij afwezigheid vanbereidwilligheid daartoe bij klager en andere jongens, nadat zij waren ingesloten, aan hen nogmaals, dringender, gevraagd mee te helpen met het schoonmaken. Daarbij is benadrukt dat het om een verplichte activiteit ging. Klager wasook op dat moment niet bereid mee te helpen. Hij is bij wijze van ordemaatregel ingesloten gebleven op zijn kamer. Hij is een half uur later door de pedagogisch directeur over de gang van zaken gehoord. Laatstgenoemde heeft klagervervolgens de bestreden disciplinaire straf opgelegd.

De beroepscommissie stelt vast dat de beslissing bevoegdelijk is genomen, met inachtneming van de wettelijke hoorplicht.
Het incident is als zodanig ernstig opgevat dat daarin aanleiding is gevonden een disciplinaire straf op te leggen. In zodanig geval is verslaglegging als bedoeld in artikel 54 van de Bjj vereist en is aanzegging daarvan aan dejeugdige dwingend voorgeschreven. Ook dient de mededelingsplicht van artikel 62 van de Bjj in acht te worden genomen.
De beroepscommissie heeft de directeur ambtshalve gevraagd bedoeld verslag en bedoelde schriftelijke mededeling over te leggen. Hieraan heeft de directeur niet voldaan. Een verslag is niet opgemaakt en de mededeling is, naar dedirecteur heeft gesteld, niet in afschrift in de administratie voorhanden.
Gelet hierop kan de beroepscommissie niet aannemen dat het verslag van het incident aan klager is aangezegd en dat de bestreden beslissing van de directeur schriftelijk aan klager is medegedeeld. Het beklag had daarom wegens strijdmet de Bjj op deze formele gronden gegrond verklaard moeten worden en de bestreden beslissing van de directeur had op deze gronden moeten worden vernietigd. De beroepscommissie zal beslissen of klager in dit verband eentegemoetkoming moet worden toegekend, nadat de directeur in de gelegenheid is geweest zich hierover uit te laten.
Op grond van het vorenstaande is het beroep ongegrond.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klagers weigering met het schoonmaken mee te helpen is naar het oordeel van de beroepscommissie terecht opgevat als een weigering een opdracht op te volgen. Een zodanige weigering kan worden aangemerkt als onverenigbaar met de ordein de inrichting en leent zich voor disciplinaire bestraffing.
De naar aanleiding van klagers weigering opgelegde disciplinaire straf acht de beroepscommissie, wat aard en maat betreft niet onredelijk of onbillijk.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
De beroepscommissie stelt de directeur in de gelegenheid zich binnen 14 dagen vanaf de datum van deze uitspraak uit te laten over eventuele toekenning aan klager van een tegemoetkoming.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. A.P. van der Linden en prof. dr. N.W. Slot, leden, bijgestaan door mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 19 november 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven