Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0208/TP C, 31 januari 2000, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/208/TP

betreft: [klager] datum: 31 januari 2000

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep, ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beweerdelijk fictieve beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst volgens klager fictief verlengd met ingang van 3 augustus 1999.

2. De procedure
2.1. De beroepscommissie heeft onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
- het beroepschrift van klager d.d. 3 augustus 1999, en de aanvulling daarop d.d.
15 december 1999, namens hem ingediend door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 29 oktober 1999 van de Minister.

2.2. Klager noch zijn raadsman heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid ter zitting van de beroepscommissie van 16 december 1999 te worden gehoord.
Namens de Minister is gehoord de heer [...]. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De tbs van klager is ingegaan op 11 november 1997. Klager is van 1 mei 1998 tot 17juni 1998 ter selectie opgenomen geweest in het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) te Utrecht en geselecteerd voor de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Oldenkotte te Rekken. Sinds de aanvang van zijn tbs heeft klager inafwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant in verschillende huizen van bewaring verbleven, laatstelijk op de individuele begeleidingsafdeling (IBA) van het huis van bewaring te Grave.
Bij uitspraak d.d. 1 juli 1999 (C 99/56/TP) heeft de beroepscommissie met toepassing van artikel 66, derde lid, onder c, BVT de beslissing tot verlenging van klagers passantentermijn van 4 februari 1999 tot 5 mei 1999 vernietigd opzowel formele als materiële (duur passantentermijn) gronden. De Minister heeft hangende het beroep tegen die beslissing tot verlenging van de passantentermijn (C 99/56/TP) beslist tot verlenging van klagers passantentermijn tot enmet 2 augustus 1999. Nadat de Minister de genoemde uitspraak van de beroepscommissie d.d. 1 juli 1999 bekend was geworden, is na 2 augustus 1999 geen beslissing tot verlenging van klagers passantentermijn meer genomen. Wel wasklager met het oog op een (eventuele) verlenging van die termijn nog op 15 juli 1999 gehoord door een medewerker van het Bureau selectie en detentiebegeleiding van het huis van bewaring te Grave.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Klager is in juli 1999 gehoord met het oog op een beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn vanaf 3 augustus 1999. Hij had ten tijde van het beroep nog geen verlengingsbeslissing ontvangen, maar gelet op het systeem van dewet moet er van uitgegaan worden dat er sprake is van een fictieve beslissing tot verlenging van klagers passantentermijn van 3 augustus 1999 tot 3 november 1999. De Minister heeft weliswaar aangegeven dat geen beslissing is genomenomdat de beroepscommissie bij uitspraak d.d. 1 juli 1999 een eerder beroep op materiële gronden gegrond heeft verklaard en klager een tegemoetkoming is toegekend over de periode vanaf de dag dat zijn passantentermijn 15 maandenheeft geduurd tot de dag waarop hij in een tbs-inrichting zal worden geplaatst, maar het komt klager voor dat de Minister ook in die situatie een beslissing tot verlenging van de passantentermijn dient te nemen, zodat er van moetworden uitgegaan dat ook in het onderhavige geval sprake blijft van een fictieve beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn. Indien de Minister geen verlengingsbeslissingen meer zou nemen, zullen de betrokken terbeschikking gestelden niet meer om de drie maanden worden gehoord en niet meer worden gecontroleerd op detentie(on)geschiktheid. Het kan namelijk zijn dat na een gegrond verklaard beroep wegens overschrijding van de 15 maandentermijn ook geconstateerd gaat worden dat de betrokkene detentieongeschikt is. In een dergelijke situatie dient bij het uitblijven van een plaatsing binnen een redelijke termijn in ieder geval de reeds bij de materiëlegegrondverklaring van het eerdere beroep toegekende schadevergoeding te worden verhoogd teneinde enerzijds de toegebrachte schade aan de betrokken tbs-passant enigszins te vergoeden en anderzijds de prikkel voor de Minister om eensnelle plaatsing te bewerkstelligen te vergroten. Uit de ten behoeve van klager afgegeven medische verklaring d.d. 13 oktober 1999 blijkt dat er in feite sprake is van een situatie van detentieongeschiktheid dan wel van een situatiedie daar heel dicht tegen aan zit. Hoewel de Minister medio juli 1999 de FPK Oldenkotte op de hoogte heeft gebracht van het feit dat de beroepscommissie ervan uitgaat dat klager ten spoedigste zal worden opgenomen, is klager tot opheden nog niet in die inrichting geplaatst en is ook nog geen zicht op plaatsing aanwezig.
Om te voorkomen dat beslissingen van de beroepscommissie een dode letter worden met een schadevergoedingsrandje, zou de beroepscommissie in haar beslissingen een uiterste termijn moeten stellen waarbinnen een ter beschikkinggestelde moet worden geplaatst met als gevolg dat deze bij niet tijdige plaatsing in vrijheid gesteld moet worden.
Klagers beroep dient op zowel formele als materiële gronden gegrond te worden verklaard.

4.2. Het standpunt van de Minister
Na het bekend worden van de uitspraak d.d. 1 juli 1999 (C 99/56/TP) van de beroepscommissie tot vernietiging van de beslissing d.d. 16 februari 1999 tot verlenging van klagers passantentermijn, is geen beslissing meer genomen totverlenging van de passantentermijn. Door de vernietiging van die beslissing is geen sprake meer van een passantentermijn die kan worden verlengd. Klager heeft derhalve geen bericht over verlenging van die termijn vanaf 3 augustus1999 gekregen.
Aan klager is wegens het gegrond verklaarde beroep een tegemoetkoming toegekend, die ziet op de gehele periode vanaf de dag dat klagers passantentermijn 15 maanden heeft geduurd tot de dag waarop zijn plaatsing in een tbs-inrichtingis gerealiseerd.
Op grond van het vorenstaande zal klager niet kunnen worden ontvangen in zijn onderhavige beroep. Dit heeft echter het onwenselijke gevolg dat er in dit soort zaken geen beroepsmogelijkheid meer bestaat. Dit zou kunnen wordenvoorkomen door niet zonder meer tot gegrondverklaring van het beroep over te gaan in het geval door de bestreden verlengingsbeslissing de passantentermijn een duur van 15 maanden overschrijdt, maar te volstaan met het aanbod van eentegemoetkoming. De Minister wil graag over gaan tot plaatsing, maar kan dat feitelijk niet. Het Psychisch Medisch Overleg (PMO) van de penitentiaire inrichtingen houdt in het algemeen goed zicht op de situatie van tbs-passanten indie inrichtingen.
Medio juli 1999 was de FPK Oldenkotte op de hoogte gesteld van het feit dat de beroepscommissie ervan uitgaat dat klager aldaar ten spoedigste wordt opgenomen. Recentelijk is de naar aanleiding van het onderhavige beroepuitgebrachte medische verklaring d.d. 13 oktober 1999 van de Forensich Psychiatrische Dienst te
’s-Hertogenbosch, waarin wordt geadviseerd tot een zo spoedig mogelijke plaatsing van klager, naar die inrichting gezonden met het verzoek de mogelijkheden tot snelle opname van klager te bezien. Vanuit het departement wordt actieondernomen om klager zo snel mogelijk in een tbs-inrichting, welke dan ook, geplaatst te krijgen.

5. De beoordeling
In de meergenoemde uitspraak d.d. 1 juli 1999 heeft de beroepscommissie de beslissing van de Minister tot verlenging van klagers passantentermijn van 4 februari 1999 tot 5 mei 1999 op formele en materiële gronden vernietigd. Dezevernietiging heeft tot gevolg dat er geen sprake meer is van een termijn waarvan de duur ingevolge artikel 12, tweede lid, BVT telkens met drie maanden kan worden verlengd. De Minister heeft derhalve op juiste gronden niet meerbeslist tot verlenging van klagers passantentermijn, nadat hij kennis had genomen van de genoemde uitspraak van de beroepscommissie.
Ook een verlenging van rechtswege ingevolge artikel 12, derde lid, BVT is onder deze omstandigheden niet meer mogelijk.
Dit brengt mee dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen.
Hetgeen namens klager en de Minister tegen een niet-ontvankelijkverklaring is aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel nu de wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
Wel is de beroepscommissie van oordeel dat bij het ontbreken van een beroepsmogelijkheid het in gevallen als de onderhavige van wezenlijk belang is, juist gelet op het bestaande capaciteitstekort, dat de Minister - in ieder gevaldriemaandelijks of zoveel eerder als noodzakelijk - door zowel het PMO van de penitentiaire inrichting van verblijf als een externe (forensisch) psychiater op de hoogte wordt gehouden van de psychische conditie van een tbs-passantwiens beroep op materiële gronden gegrond is verklaard zolang deze niet in een tbs-inrichting is geplaatst.
Nu de Minister heeft aangegeven dat op advies van de FPD te ’s-Hertogenbosch actie wordt ondernomen om klager zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting te plaatsen, is een controle in bovenbedoelde zin niet meer aan de orde.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en dr. G.E. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 31 januari 2000

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/208/TP

Betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 16 december 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. J.M. van der Vaart,
leden: dr. E. Rood-Pijpers en dr. G.E. Schaap.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Namens de Minister van Justitie is de heer [...] gehoord.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De Minister is in gevallen als de onderhavige voorstander van de bestuursrechtelijke variant van het dulden van een bepaalde situatie die niet te voorkomen is onder het aanbod van een tegemoetkoming. De Minister wil graag over gaantot plaatsing, maar kan dat feitelijk niet. Het Psychisch Medisch Overleg van de penitentiaire inrichtingen houdt in het algemeen goed zicht op de situatie van tbs-passanten in die inrichtingen.
Vanuit het departement wordt actie ondernomen om klager op kortere termijn in ieder geval in een tbs-inrichting geplaatst te krijgen.

secretaris voorzitter

Naar boven