Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0148/GV (tegemoetkoming) B, 18 oktober 1999, beroep
Uitspraakdatum:18-10-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/148/GV (tegemoetkoming)

betreft: [klager] datum: 18 oktober 1999

UITSPRAAK

van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW).

Bij uitspraak van 30 augustus 1999 heeft de beroepscommissie het door [...], verder te noemen appellant, ingestelde beroep tegen een afwijzende beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister, op appellantsverzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking gegrond verklaard en de bestreden beslissing vernietigd. De beroepscommissie heeft daarbij tevens bepaald dat aan appellant een nader te bepalentegemoetkoming als bedoeld in artikel 73, vierde lid, juncto artikel 68, zevende lid, van de PBW wordt toegekend en heeft de uitspraak omtrent de hoogte van deze tegemoetkoming aangehouden.

Bij brief van 16 september 1999 heeft de Minister zijn standpunt kenbaar gemaakt omtrent de hoogte van de aan appellant toe te kennen tegemoetkoming.

Standpunt van de Minister
De Minister is van mening dat de aard van de gebeurtenis waarvoor strafonderbreking was verzocht bepalend moet zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming. De duur van de strafonderbreking acht de Minister in dit verband van secundairbelang. Daar de aard van de gebeurtenissen sterk kan verschillen, zal de hoogte van de tegemoetkoming incidenteel moeten worden vastgesteld. Het lijkt de Minister redelijk, als richtlijn, voor een gemiste strafonderbreking eenbedrag tussen de f. 50,- en f.100,- vast te stellen. In het onderhavig geval acht de Minister een tegemoetkoming van f.50,- redelijk omdat de gebeurtenis op zich herhaalbaar is en het eveneens in de inrichting plaats had kunnenvinden.

Beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat aan appellant in verband met de vernietiging van de bestreden beslissing een hogere geldelijke tegemoetkoming toekomt. De door appellant gevraagde strafonderbreking betrof het doen van examensop 12 en 13 april 1999. De reden van het verzoek om strafonderbreking is sterk gericht op de resocialisatie van appellant. Hij had al eerder, met goed resultaat, examens gedaan. Het door hem missen van de examens op voornoemde dagenheeft hem in de voortgang van zijn studie(schema) belemmerd.
Om deze reden bepaalt de beroepscommissie de tegemoetkoming voor de afgewezen strafonderbreking in dit geval op f. 100,- per gemiste examendag, in totaal f. 200,-.

Beslissing
De beroepscommissie stelt vast dat appellant, ten laste van de Minister, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van in totaal f. 200,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. R.J.A. Meertens-Zeeman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 18 oktober 1999

secretaris voorzitter

Naar boven