Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-689, 13 november 2018, schorsing
Uitspraakdatum:13-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-689

Betreft : [verzoeker]    datum: 13 november 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 1 november 2018, inhoudende de terugplaatsing in het basisprogramma (degradatie) per 1 november 2018.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 november 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 12 november 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatiebeslissing) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de bestreden beslissing leidt en een kenbare belangenafweging te maken. In beginsel levert een enkele ongewenste gedraging geen grond op voor degradatie.

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de bestreden beslissing is genomen op grond van een belangenafweging, waarbij verzoekers negatieve gedrag is afgewogen tegen zijn positieve gedrag. Als negatief gedrag is hierbij meegewogen het bezit van 32,4 gram hasj, 57 niet door de medische dienst voorgeschreven pillen en 4,4 gram van een onbekende substantie, aangetroffen bij een celinspectie op 22 oktober 2018. De directeur heeft dit gedrag beoordeeld als voortgezet crimineel handelen in detentie.

Gezien het bovenstaande is er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter sprake van zodanig ernstig gedrag, de aangetroffen hoeveelheid duidt op handel, dat de beslissing van de directeur om klager op grond van dat gedrag te degraderen niet zodanig onredelijk en onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de beslissing over te gaan. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 13 november 2018.

                             

 

secretaris                                                                    voorzitter

Naar boven