Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1230/GB, 17 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-18/1230/GB

Betreft:            [Klager]           datum: 17 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 april 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.E. Olthof, op 14 december 2018 door een lid van de Raad gehoord. Voorts zijn de selectiefunctionarissen mevrouw […] en mevrouw […] gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft op 11 april 2018 beslist tot verlenging van klagers plaatsing in de extra beveiligde inrichting (EBI) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 25 februari 2013 gedetineerd. Op 10 mei 2016 heeft het gerechtshof klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren in verband met een liquidatie in oktober 2012 te Antwerpen. Bij beslissing van 25 oktober 2017 is klager geplaatst in de EBI te Vught. De fictieve einddatum van klagers detentie is 30 augustus 2021.

 

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven –  volgt toegelicht. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie moet plaatsing in de EBI gezien worden als ultimum remedium (RSJ 3 september 2018, R-404 en RSJ 8 oktober 2018, R-376). Bij elke verlenging moet worden onderbouwd waarom niet met een milder regime kan worden volstaan. Bij voortdurend verblijf zal een groter belang worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid, de volledigheid en de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie. Het enkele vluchtgevaar is op zichzelf onvoldoende om telkens een verlenging in de EBI te rechtvaardigen.

De beslissing tot verlenging van 11 april 2018 stoelt hoofdzakelijk op het rapport opgemaakt door het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van 29 maart 2018, waarin wordt ingegaan op het versluierd spreken door klager tijdens telefoongesprekken en bezoekmomenten. Klager ontkent dat hij versluierende boodschappen doorgeeft of wil doorgeven. Nog los van de vraag of het voorgaande aannemelijk is, is in de jurisprudentie van de beroepscommissie overwogen dat dergelijk hinderlijk gedrag niet zonder meer op een noodzaak tot plaatsing in de EBI wijst. In het licht hiervan wordt ook in de bestreden beslissing niet, althans onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan een op dat moment concreet bestaand extreem vluchtrisico werd aangenomen, of waarom een milder regime niet zou volstaan. Daarnaast is geen sprake van liquidatiegevaar. Dat speelde in het begin van 2016. Op het liquidatiegevaar wordt telkens teruggegrepen om bepaalde beslissingen te rechtvaardigen. Het liquidatiegevaar is evenwel niet meer aan de orde en biedt dus onvoldoende grondslag om een verlengbeslissing op te baseren.

Nu de beslissing van de selectiefunctionaris niet deugdelijk is onderbouwd, wordt dan ook verzocht het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager voldoet aan de criteria voor plaatsing in de EBI zoals bedoeld in artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) om de navolgende redenen. Klager maakt deel uit van de Morco-oorlog en heeft een prominente rol in dit crimineel samenwerkingsverband. De verlenging is mede – naast de stukken in het dossier – gebaseerd op het GRIP-rapport van 29 maart 2018. In dit rapport worden niet alleen de onderzoeksresultaten naar de verijdelde vluchtpoging met behulp van een helikopter vermeld, maar wordt eveneens gerapporteerd over de actieve rol die klager daarbij heeft gespeeld. Daarnaast worden het gedrag van klager binnen de EBI en de onderschepte correspondentie tussen klager en derden beschreven. Klager hoort gedragsmatig niet thuis in een BPG-regime. Bovendien kan daarmee het risico op ontvluchting of mogelijk voorgezet crimineel handelen niet worden voorkomen, doordat klager derden kan inschakelen. Door verlenging van het verblijf van klager in de EBI kunnen gedragingen, uitlatingen en contacten van klager optimaal worden gemonitord. Daarmee kan ook het mogelijk voortzetten van of deelnemen aan een samenwerkingsverband dat het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, worden voorkomen. Klager vormt op grond van het vorenstaande een actueel extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Daarbij is sprake van liquidatiegevaar en van mogelijk voortgezet crimineel handelen. Alleen plaatsing in de EBI volstaat om deze risico’s uit te sluiten. De selectiefunctionaris verzoekt daarom het beroep tegen de bestreden beslissing van 11 april 2018 ongegrond te verklaren.

 

4.         De beoordeling

4.1.      De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2.      Ingevolge artikel 6 van de Regeling kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of:
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;
c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

4.3.      Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4.      De beroepscommissie acht op basis van het dossier voldoende aannemelijk dat een extreem gevaar voor ontvluchting is te duchten en dat sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in de vorm van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Klager voldoet dan ook aan het criterium voor plaatsing in de EBI zoals bedoeld in artikel 6, onder a, van de Regeling. De beroepscommissie neemt hierbij in het bijzonder in overweging de verijdelde ontsnappingspoging met behulp van een helikopter en het opzettelijk onverstaanbaar maken van telefoongesprekken en bezoekmomenten, waarbij klager regelmatig binnensmonds praat en ogenschijnlijk zonder aanleiding hard gaat lachen. Daarnaast maakt klager gebruik van gebaren, spreekt niet aaneengesloten maar geknipt, spreekt een ander dan de aangemelde persoon op de achtergrond mee, worden tijdens telefoongesprekken en bezoekmomenten boodschappen doorgegeven, wordt dreigende taal geuit en ontvangt klager mails met daarin foto’s van ‘tegenstanders’.

4.5.      De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 17 januari 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven