Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1948/GA, 7 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1948/GA

betreft: [[klager] datum: 7 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 11 augustus 2003 van de beklagcommissie bij de locatie Havenstraat van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 oktober 2003, gehouden in de locatie Zoetermeer, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.O. van der Lee.
De directeur van de locatie Havenstraat heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. het niet verstrekt krijgen van koosjere voeding;
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel, wegens het bij
gelegenheid van een celinspectie aantreffen van een grote hoeveelheid medicijnen;
c. de uitsluiting van deelname aan de activiteit ‘crea’; en
d. het niet gelijk aan de andere gedetineerden worden behandeld.

De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover in beroep aan de orde, ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
ten aanzien van onderdeel a:
Klager is inmiddels overgeplaatst naar Demersluis en krijgt inmiddels weer koosjere voeding verstrekt. Klager heeft in de tijd dat hij in de Havenstraat verbleef gedurende vier maanden geen koosjere voeding ontvangen. De directeursuggereerde tijdens de behandeling van het beklag dat klager niet de juiste weg zou hebben bewandeld voor het verstrekt krijgen van koosjere voeding. De redenen waarom klager geen koosjere voeding meer verstrekt kreeg waren volgensde directeur dat klager eten weggaf, hij zelf eten kookte op een niet koosjere wijze, het inkopen van niet-koosjer voedsel en het niet eten van koosjere maaltijden. Klager heeft tijdens zijn verblijf in de Havenstraat geen bezoekgehad van een rabbi. Dat was echter ook niet nodig omdat de rabbi een fax naar de directeur heeft gestuurd. Klager heeft het gevoel dat hij in zijn geloof is gediscrimineerd. Hij heeft 28 dagen gevast omdat hem geen koosjere voedingwerd verstrekt. Een en ander heeft hem daarnaast op kosten gejaagd, hij heeft € 1320,- moeten betalen voor extra inkopen. De argumenten van de directeur zijn onjuist. Klager is vegetariër en gaf daarom de delen van zijn maaltijdendie vlees bevatten weg. De directeur heeft zijn beslissing, om niet langer koosjer voedsel aan klager te verstrekken, genomen zonder eerst contact op te nemen met klager of een rabbi. De rabbi daarentegen heeft getracht overleg tevoeren met de directeur en met klager. De directeur is daar niet op ingegaan.
ten aanzien van onderdeel b:
Klager krijgt van de medische dienst van de inrichting medicijnen verstrekt. Die medicijnen worden gecontroleerd verstrekt. Klager moet de medicijnen tonen als hij de verpakking opent. Verder krijgt klager van de inrichtingsartspijnstillers verstrekt. Alle medicijnen die klager tot zijn beschikking had, waren verstrekt door de inrichting. Indien de arts zegt dat hij nooit zoveel medicatie heeft verstrekt, klopt dat niet. De voor het voorhanden hebben vandie medicijnen opgelegde disciplinaire straf wordt disproportioneel gevonden. In Engelse versie van de huisregels staat overigens in het geheel niets over het al dan niet voorhanden mogen hebben van medicijnen op de cel.
ten aanzien van onderdeel c:
Klager is in beklag gegaan omdat hij werd gekoeioneerd door medewerkers van de inrichting. Klager had die dag twee uur crea. Klager ging tijdens die crea altijd - met toestemming van medewerkers - na één uur weg omdat klagermoeilijk tegen de rook in de crearuimte kan. Toen klager op de afdeling kwam, werd hem medegedeeld dat hij verder was uitgesloten van de crea en werd hij ingesloten. Klager heeft nog aangegeven dat hij van de crea was vertrokken inverband met de rook in die ruimte en dat hij even frisse lucht nodig had gehad. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een uitsluiting van een activiteit. Klager is het daar niet mee eens. Hij mocht niet meerterug komen en dus is hij van die activiteit uitgesloten.
ten aanzien van onderdeel d:
In de Havenstraat hebben de gedetineerden één belavond per week. Op de betreffende avond mag in onderling overleg door de gedetineerden worden gebeld. De dienstdoende penitentiair inrichtingswerkers (p.i.w.-ers) gebruikten dieregeling om klager te pesten. Zij vertelden hem dat het beleid gewijzigd was. Klager mocht nog slechts 15 minuten bellen. De andere gedetineerden mochten echter langer bellen. Klager werd medegedeeld dat hij, gelet op zijn houding,kreeg waar hij recht op had.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
ten aanzien van onderdeel a:
Vast staat dat klager tijdens zijn verblijf in de periode van oktober 2002 tot december 2002 van inrichtingswege koosjere voeding verstrekt heeft gekregen. Die verstrekking is in de december 2002 door de directeur beëindigd omdatklager delen van de maaltijden zou weggeven, niet-koosjere producten zou aanschaffen in de inrichtingswinkel, zelf zou koken hetgeen niet-koosjer zou zijn en omdat klager niet vanaf zijn binnenkomst in de inrichting koosjer zouhebben gegeten. De gronden voor de beëindiging zijn door klager ter zitting van de beroepscommissie gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur bij zijn beslissing om de verstrekking vankoosjere maaltijden aan klager te beëindigen, onvoldoende zorgvuldigheid betracht. Op zijn minst had het voor de hand gelegen om eerst overleg te voeren met een rabbi, alvorens tot die beëindiging over te gaan. Dit maakt dat debeslissing van de beklagcommissie in zoverre niet in stand kan blijven en dat dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.

ten aanzien van onderdeel b:
Blijkens het daaromtrent opgemaakte verslag is op 12 februari 2003 bij gelegenheid van een celinspectie een grote hoeveelheid medicijnen in klagers cel aangetroffen. Uit dat verslag blijkt eveneens dat het bij die medicijnen ging omeen door de inrichtingsarts verstrekte weekvoorraad. Nu het hier om door de inrichtingsarts verstrekte medicijnen gaat en het aannemelijk wordt geacht dat het voor klager onvoldoende duidelijk was dat hij die medicijnen nietvoorhanden mocht hebben in zijn cel, moet de beslissing van de directeur om aan klager voor dat voorhanden hebben een disciplinaire straf op te leggen onredelijk worden geacht. Dat maakt dat de uitspraak van de beklagcommissie inzoverre eveneens niet in stand kan blijven en dat dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.

ten aanzien van onderdeel c:
De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager zelf heeft aangegeven de crea voortijdig te willen verlaten. Om die reden mocht hij daarna niet meer terugkeren om alsnog deel te nemen aan die activiteit. Klager is derhalve eenmaliguitgesloten van verdere deelname van die activiteit. De beroepscommissie acht die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk of onbillijk. Hetgeen in beroep daaromtrent is aangevoerd kan –voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel d:
De beroepscommissie acht aannemelijk dat het aan klager op 11 maart 2003 niet werd toegestaan voor een tweede maal gebruik te maken van de telefoon, zulks in verband met zijn opstelling in de inrichting. Andere op de afdelingverblijvende gedetineerden werd wel meer beltijd toegestaan. Hoewel klager overeenkomstig het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Pbw, gebruik heeft kunnen maken van de telefoon voor ten minste tien minuten, acht deberoepscommissie de redengeving om klager, in afwijking van de andere gedetineerden, niet meer beltijd toe te staan, in dit geval onredelijk en onbillijk. Gelet daarop kan de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van ditonderdeel van het beklag niet in stand blijven en het zal beklag in zoverre alsnog gegrond te worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing onder a, b en d niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 100,=

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a, b en d van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart die onderdelen van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager terzake van die gegrondverklaring een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J.L. Brand en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, o 7 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven