Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1546/GA, 4 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1546/GA

betreft: [klager] datum: 4 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak d.d. 17 juni 2003 van de beklagcommissie bij de locatie Ter Peel te Sevenum,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 september 2003, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. E.Th. Hummels, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Ter Peel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de door de directeur aan gedetineerden, onder wie klaagster, opgelegde verplichting om tijdens de arbeid T-shirts te dragen met als opdruk „p.i. Zuid Oost, Ter Peel“.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft zijn beslissing om de gedetineerden tijdens de arbeid de bedoelde T-shirts te laten dragen, gebaseerd op drie argumenten:
1) het vermijden van discussie op de werkplek;
2) de handhaving van de kledingvoorschriften binnen de inrichting en
3) bescherming van de eigen kleding.
Voor de onderhavige zaak is vooral van belang de uitleg van artikel 44, tweede lid, Pbw: „Hij kan worden verplicht tijdens de arbeid (...) aangepaste kleding (...) te dragen“.
In klaagsters geval ging het om het inpakken van roerstaafjes, lepeltjes dus. Wat is dan „aangepaste kleding“? Beschermende kleding was, gelet op de aard van de werkzaamheden, in ieder geval niet nodig. Ik zie niet in hoe T-shirtsmet het logo van de inrichting discussie op de werkplek vermijd. Zo de directeur van oordeel is dat de eigen kleding de orde en veiligheid in de inrichting in gevaar brengt, dan moet hij optreden tegen de persoon die de gewraaktekleding draagt door het dragen van die kleding simpelweg te verbieden. Het argument van de handhaving van de kledingvoorschriften, is eigenlijk geen zelfstandig argument. Het gaat dan immers om de handhaving van geldigekledingvoorschriften en niet om de eventuele handhaving van ongeldige kledingvoorschriften.
Samenvattend kan geen van de drie door de directeur aangevoerde argumenten tot het oordeel leiden dat een T-shirt met als opdruk „p.i. Zuid Oost, Ter Peel“ kan worden aangemerkt als „beschermende kleding“ als bedoeld in artikel 44,tweede lid, Pbw.

Klaagster heeft hier nog het volgende aan toegevoegd.
De meeste vrouwen vonden het een probleem om de bedoelde T-shirts te dragen. Het dragen van zo’n T-shirt ontneemt je je eigen identiteit. Ik droeg vaak een trui over mijn
T-shirt. Op de afdeling werd dan eerst gekeken of je het T-shirt wel onder je trui aanhad. Ik wilde gewoon mijn eigen kleding aan. In de tijd dat de maatregel werd ingevoerd, liepen de vrouwen van de beperkt beveiligde inrichtingTer Peel er niet zo netjes bij, zo werd ons verteld. Daarop besloot de directeur de gewraakte maatregel voor de gehele locatie, dus ook voor het h.v.b., waar ik verbleef, in te voeren. Dat was op 3 maart 2003. Er staan echter alkledingvoorschriften in het huisreglement. Dan is het toch niet nodig om een nieuwe maatregel te bedenken. Het beschermen van de eigen kleding is ook onzin. Mijn werk bestond uit het inpakken van roerstaafjes. Waar je kleren welkapot van gaan, is schoonmaakwerk. De vrouwen die dat werk verrichtten, kregen geen beschermende kleding, terwijl zij daar nu juist wel behoefte aan hadden.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De destijds ingevoerde regel is nog steeds van kracht naar ieders tevredenheid. Het is juist dat de maatregel werd ingevoerd, omdat meerdere vrouwen in de beperkt beveiligde inrichting er niet zo netjes bij liepen. Er was toen metname op de arbeid veel gedoe over de kleding. Om aan alle discussies over kleding, met name over de vraag wat esthetisch nog wel en wat niet meer verantwoord was, een einde te maken, is ervoor gekozen iedereen hetzelfde te latendragen, ongeacht het werk dat moest worden verricht.
De genomen beslissing houdt vooral verband met het vermijden van discussie op de werkplek. De twee andere argumenten zijn eigenlijk niet van toepassing. Zo gaat het niet om beschermende kleding die noodzakelijk is in verband met dete verrichten werkzaamheden. Daarnaast kunnen we gedetineerden niet verplichten om buiten de arbeid het T-shirt te dragen. Dan gelden de algemene kledingvoorschriften, die erop neerkomen dat men er niet te uitdagend bij mag lopen.

3. De beoordeling
Voor het dragen van eigen kleding en het tijdens de arbeid verplicht dragen van aangepaste kleding is het bepaalde in artikel 44, tweede lid, Pbw van belang. Dit artikellid luidt als volgt:
„2. De gedetineerde heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde en veiligheid in de inrichting. Hij kan worden verplicht tijdens de arbeid (...) aangepaste kleding (...)te dragen.“.

De directeur heeft met een beroep op voormeld artikellid in de locatie Ter Peel ingevoerd dat per 3 maart 2003 alle gedetineerden tijdens de arbeid, ongeacht het soort arbeid dat wordt verricht, een T-shirt dienen te dragen met alsopdruk „p.i. Zuid Oost, Per Peel“. Ter toelichting heeft de directeur aangegeven dat deze maatregel is ingevoerd om discussies op de werkplek te vermijden. Deze discussies gingen dan over de vraag wat esthetisch nog wel en wat nietmeer verantwoord kon worden geacht.

Klaagsters beklag betreft een voor alle gedetineerden geldende regel. Een dergelijke regel is in beginsel niet beklagwaardig, tenzij sprake is van strijd met hogere regelgeving of van onzorgvuldige toepassing ervan jegens de klager.

Artikel 44, tweede lid, Pbw stelt voorop dat gedetineerden het recht hebben eigen kleding te dragen, tenzij die kleding een gevaar voor de orde en veiligheid in de inrichting oplevert. Dat is in klaagsters geval niet door dedirecteur gesteld, noch is dat overigens gebleken. In de tweede volzin van voormeld artikellid is aangegeven dat een gedetineerde tijdens de arbeid kan worden verplicht aangepaste kleding te dragen. Daaronder moet worden verstaanaan de arbeid aangepaste kleding. Zo kan een gedetineerde die laswerkzaamheden verricht, worden verplicht beschermende kleding te dragen. Dat was echter niet het argument van de directeur om de gewraakte maatregel in te voeren. Datlaat zich in klaagsters geval overigens ook moeilijk indenken, waar haar werkzaamheden het inpakken van roerstaafjes betroffen. De directeur heeft een ander argument aan zijn beslissing ten grondslag gelegd, namelijk het vermijdenvan discussie op de werkplek. Een dergelijk argument levert, gelet op het bepaalde in de tweede volzin van artikel 44, tweede lid, Pbw echter geen wettelijke grond op om de bestreden regel in te voeren. De beslissing van dedirecteur om de gedetineerden, onder wie klaagster, te verplichten om tijdens de arbeid het gewraakte T-shirt te dragen is dan ook genomen in strijd met een wettelijk voorschrift.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand kan blijven. Zij zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klaagster alsnogontvankelijk verklaren in haar beklag en dat beklag gegrond verklaren. Aan klaagster zal na te melden tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klaagster alsnog ontvankelijk in haar beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.W.P. Verheugt en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 3 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven